“Tralala is even goed”.
Hoe schrijf je een liedtekst?
Voor dichter Ingmar Heytze zijn liedteksten een persoonlijke fascinatie én een probleem. Hij zou ze moeten kunnen schrijven, maar het lukt zelden. Wat gaat er mis? Hij gaat te rade bij een paar van zijn grote voorbeelden: Jeroen van Merwijk, Spinvis en Bertolf.
Tekst: Ingmar Heytze
Illustraties: Olivier Heiligers
We schrijven midden jaren zeventig. In een rijtjeshuis zit een jongetje met een helm van stroblond haar en een enorme koptelefoon op zijn hoofd te luisteren naar de platenkast van zijn moeder. Die bestaat uit cabaret en Nederlandstalige liedkunst: live-registraties van Don Quishocking, Kabaret Ivo de Wijs, Neerlands Hoop, Gerard Cox en Frans Halsema, en studioplaten van Herman van Veen, Boudewijn de Groot en vele, vele anderen.
Het jongetje ben ik. Jaren later, als ik op mijn vijftiende mijn eerste gedichten begin te schrijven, kom ik er pas achter dat ik, door die jeugd tussen de schelpen van een roomwitte Sansui SS-2-koptelefoon, veel kennis heb opgedaan van het mooiste werk van de beste Nederlandse tekstdichters uit de vorige eeuw, onder wie Willem Wilmink, Jan Boerstoel, Lennaert Nijgh, Rob Chrispijn, Hans Dorrestijn, Drs. P en Annie M.G. Schmidt. Later komen daar onder anderen Jeroen van Merwijk, Kees Torn, Theo Nijland en Maarten van Roozendaal bij.
Kortom, een groot deel van de dichters van wie ik hartstochtelijk hou, schrijft liedjes. Omgekeerd beschouw ik veel van de liedjesschrijvers die ik graag hoor, als dichters. Ze streven net als ik naar lyriek, een goed narratief, een bepaalde helderheid, ritme, klank, humor. Het is niet overdreven om te zeggen dat muziek de hartslag is van alles wat ik als dichter doe.
Intussen lukt het me zelden om zelf liedjes te maken. Ik heb vaak genoeg de kans gekregen van geweldige artiesten voor wie ik dolgraag iets moois had geschreven, maar in de praktijk lukt het bijna nooit. Ik kan rijmen en dichten zonder mijn hemd op te lichten, maar als ik een liedje wil schrijven schiet ik in een kramp waar ik niet meer uit kom. Wat kan er anders? Wat moet ik leren? Wat doe ik verkeerd?
Mummel
Jeroen van Merwijk (1955-2021) was een van de grootste liedjesschrijvers uit het Nederlandse cabaret. In oktober 2020 zegt hij in de podcast Ervaring voor beginners van Theo Maassen: “Een liedje is een ingedikte conference, en een goeie conference is een soort liedje. (...) Ik schrijf altijd vanuit een zin: ‘Alle mannen moeten dood’, ‘Moet je maar geen lul zijn’, ‘Het domste ter wereld is een kat’ ... Ik weet meestal meteen: o, dat is een leuk onderwerp. Dan is het een kwestie van zitten en rijmen, en talent. Dat kun je niet kopen. (...) Dat is het nadeel van ons vak: je kunt het of je kunt het niet.”
Dat lijken me goede tips: werken vanuit een regel, meestal een refreinregel gezien de voorbeelden, en hopen dat je het kunt. Maar hoe zit dat bij teksten voor popmuziek? In de podcast Woeste meuk gaan Nico Dijkshoorn en Tim Knol op bezoek bij Erik de Jong, beter bekend als Spinvis. Dijkshoorn verklaart zich een groot fan van de tekst van het nummer ‘Bagagedrager’. De Jong reageert: “Ik heb niets te zeggen in die teksten, hè. Ik bedoel: ik heb die groove, ik heb die bas, ik heb de melodie op een gegeven moment, dan heb ik een mummel, zo’n neptekst ... Daar doe ik heel veel mee. Als ik echt eerlijk ben, moet ik eigenlijk die neptekst uitbrengen, gewoon die fonetische neptekst. Maar op een gegeven moment ga je echt woorden maken, want je moet toch iets te zingen hebben. Maar daar is het me nooit om begonnen.”
Nico Dijkshoorn: “Ik val bijna achterover. Dus je had liever iets anders gemompeld?” Erik de Jong: “Nee, dat is niet waar. Maar ‘tralala’ is even goed. (...) Het gaat om het levensgevoel. Dat zit al in de muziek, de tekst is bedoeld om dat te versterken.”
Stem en gitaar
Neptekst zingen in plaats van een regel uitwerken! Mogelijk ben ik hier gestuit op het verschil tussen cabaretliedjes – eerst de tekst; de muziek komt later wel – en popmuziek: precies omgekeerd. Ik besluit contact te zoeken met Erik de Jong. De volgende ochtend vind ik een e-mail die hij in het holst van de nacht heeft verstuurd: “Muziek is klank, en je stem is gewoon een muziekinstrument. Weliswaar een heel bijzonder soort, want je kunt er beelden mee oproepen, maar evengoed gaat een liedje vooral over klank, waaronder de klank van woorden. Zoals je zelf goed weet, kun je woorden en zinnen op eindeloos veel manieren uitspreken, interpreteren, ritme geven, of juist niet. Dat is allemaal muzikale informatie die niet in de geschreven tekst is te vinden. Er zit een wereld tussen hoe mensen spreken en hoe ze schrijven.”
“Als het gaat om jouw specifieke probleem: eigenlijk zou je de schrijver in jezelf even moeten uitzetten. Die komt altijd wel weer zijn gelijk halen, maar in het begin moet hij maar even gaan fietsen. Zorg dat je alleen een stem en een gitaar en een ritme bent – een lichaam, zeg maar. Neem alles meteen op, gewoon op je telefoon, je stem en gitaar. Luister naar je stem, niet naar de woorden of hun betekenis, maar naar het geluid van de stem. Er is geen mooi of lelijk. En herhaal. Herhaal woorden, herhaal zinnen. Zing ze gerust drie keer achter elkaar. Drie keer zul je iets anders lijken te bedoelen. Zoveel liedjes worden volgepropt met lettergrepen! Ze barsten gewoon uit hun voegen van betekenisdrift. Maak in plaats daarvan ruimte voor klank. Zwijgen is spreken. Enfin, zo lul ik rustig nog een paar uur door ... Succes!”
Afwassen
Zanger-tekstschrijver Bertolf zit voor een wand van gitaarkoffers als ik hem op het videoplatform Whereby tref. Hij heeft wel even tijd om uit te leggen hoe hij liedjes schrijft – meestal in het Engels, hoewel hij met Kasper van Kooten het onderschatte Nederlandstalige album Harde noten uitbracht. “Het begint bij mij meestal met muziek, en dan schrijf ik de teksten vanuit de klanken die ik al in het nep-Engels zing. Ik begin met de spui-fase, waarin ik bijvoorbeeld een stuk of twaalf liedjes opneem: gewoon de hele dag met een microfoon liedjes improviseren. Dan ga ik wat eten, afwassen, een beetje leven zeg maar – en daarna ga ik terugluisteren. Tegen die tijd ben ik alles weer vergeten wat ik die dag gemaakt heb, dus dan kan ik alles weer redelijk onbevooroordeeld aanhoren en een selectie maken. Ik geloof nog steeds dat het een beetje mee moet zitten bij een goed liedje. Het universum moet het willen, als dat niet te vaag klinkt.”
Ik werp tegen dat hij het universum wel alle kans geeft, als hij twaalf liedjes achter elkaar improviseert. Bertolf: “Je moet er gewoon dagen voor plannen, en er dan ook voor gaan zitten. Anders gebeurt er bij mij ook niks. Verder is het een kwestie van opletten. Er schiet me weleens een zinnetje te binnen dat ik dan opschrijf, zonder muziek. Dat sla ik op in een documentje. Als ik vastzit bij het schrijven van een tekst, pak ik die documentjes erbij, en dan vind ik weleens iets wat past. Ik ben nu af en toe in het Nederlands aan het schrijven. Het gevaar daarbij is dat het té direct wordt, ook omdat iedereen het meteen kan begrijpen. In het Engels kun je je meer permitteren – je hoort nog steeds de muziek eerst. Bij het Nederlands voel ik de behoefte om iets meer afstand te scheppen en daardoor meer aandacht te vragen voor de melodie.”
“Ik ben er lang tegenaan gelopen dat ik een goed couplet had, en dan was het: oké, en nu? Dan moest het refrein nog komen, datgene waar het dan over moest gaan, maar dan was het liedje eigenlijk alweer op. Dus nu probeer ik mijn goede ideeën te bewaren voor later en dan terug te werken. Maar het blijft in ontwikkeling, ik leg me niet vast op één manier. Het zou ook niet goed zijn als je denkt: nu heb ik het systeem, zo ga ik het voortaan doen. Dan neemt het ambacht het over en verras je jezelf niet meer.”
Jabberzang
Oké, er leiden dus meer wegen naar Rome. Maar wat moet ik nu met mijn onvermogen? Bertolf: “Je hebt al een hoop goede tips van Spinvis gekregen. Ik zou zeggen: geef je over aan de jabberzang. Doen alsof er tekst is terwijl die er nog niet is, lijkt misschien een raar advies voor een dichter, maar wat mij betreft zit daar de magie. Het is bij sommige van mijn liedjes voorgekomen dat ik ze alleen maar hoefde op te schrijven; ik hoorde alle woorden gewoon omhoogkomen in de jabberzang. Klaarblijkelijk is je onderbewuste al bezig met het verwerken van allerlei dingen, buiten jou om, en kan dat vanzelf tevoorschijn komen – alsof je in tongen gaat spreken. Ik denk ook dat je daardoor liedjes kunt verzinnen die je nooit had gemaakt als je achter een leeg vel papier was gaan zitten en tegen jezelf had gezegd: ‘Nu ga ik eens een betekenisvol lied schrijven.’”
“Als je de melodie hebt, weet je al of het een beetje prettig is om een bepaalde klank op een bepaalde plek te zingen. Die klank heb je dan al te pakken, het rijmschema, de lengte van je zinnen ... Je hebt dus ontzettend veel informatie over de tekst, nog voordat je een woord hebt geschreven. Ik wil er niet esoterisch over doen, maar het is goed om ervan uit te gaan dat liedjes er gewoon al zijn. Sommige pluk je zo uit de lucht, voor andere moet je hard werken. Vroeger dacht ik dat de liedjes die het makkelijkst kwamen ook de beste waren. Inmiddels weet ik dat liedjes waarvoor je hard moet werken óók de beste van de plaat kunnen worden.”
Als ik het gesprek een paar dagen later uitwerk, moet ik denken aan de avonden met mijn vader, begin jaren tachtig: hij was een verwoed amateurfotograaf en beschikte over een eenvoudige doka. Soms mocht ik hem helpen. Het wonder dat je in rood licht beelden tevoorschijn zag komen op het fotopapier in de bak met ontwikkelaar. Terwijl dat door me heen gaat, besef ik ook dat mijn eerste liedje daarover zou kunnen gaan: hoe alles uit schijnbare leegte tevoorschijn kan komen. Ik weet niet hoe ik dat in een lied moet zeggen, maar dat gaat mijn stem me misschien vertellen. Of Van Merwijk, als hij me van boven een refreinregel wil sturen.
Spotify-playlist ‘tralala en mompelzang’: https://tinyurl.com/y2decb87
Dit artikel komt uit ons meinummer (2021).
Het nummer is te bestellen in onze webwinkel.
Liever meteen lid worden? Dat kan ook!