Paulien Cornelisse: liefdesverklaring aan het Japans
In het Japans zitten onbegrijpelijkheden waar je als buitenstaander nauwelijks bij komt. Waarom zou je die taal dan toch gaan leren? Paulien Cornelisse, gasthoofdredacteur van ons themanummer over het Japans, vertelt over haar liefde voor die taal.
Een taal zo mooi als een houtsnede
Wat maakt dat je een taal wilt leren? Ik denk dat het begint met de klank. Het Japans klinkt in buitenlandse oren staccato, snel en ritmisch. Waar eindigt het ene woord en waar begint het volgende? Geen idee. Ik denk dat deze ritmiek me aantrok in het Japans, maar mijn fascinatie voor het land begon niet met de taal.
Mijn ouders hadden een boek met Japanse prenten, en daar keek ik graag in. Hier werd een andere wereld gepresenteerd, stripachtig maar toch oneindig elegant weergegeven in houtsneden. Als kleuter kon ik uren naar deze prenten staren en probeerde ik ze ook geregeld na te maken, maar dan met viltstift.
Nihon?
Toen ik vele jaren later een tijdje ging studeren in Japan, werd het pas nodig om de taal te leren. De meeste Japanners spreken weinig Engels, en daardoor spring je als buitenlander meteen in het diepe: heerlijk is dat. Ook als je er nog maar net bent, zul je je toch een beetje moeten redden in het Japans. Ik was hier overmoedig in en dacht na een paar weken dat ik per telefoon een pizza kon bestellen in het Japans, met twee blikjes cola erbij. “Nihon?”, werd er gevraagd. Hon is het ‘telwoord’ voor langwerpige objecten zoals blikjes, en ni is ‘twee’. De pizzadame vroeg dus gewoon: ‘twee blikjes?’ Maar ik verstond Nihon als de Japanse naam voor Japan (日本), waarbij ni ‘zon’ betekent en hon ‘oorsprong’, letterlijk: ‘het land van de rijzende zon’. Ik begreep niet waarom ze het ineens over Japan wilde hebben, maar stamelde toch maar iets als “Nee, ik kom uit Nederland.” Alsof het niet ontzettend duidelijk was dat ik buitenlands was.
Wat ik toen nog niet wist, is dat er voor heel veel verschillende objecten verschillende telwoorden worden gebruikt. Japanners zijn zich hier zelf nauwelijks van bewust, maar blikjes tel je op een andere manier dan mensen, of platte objecten, of groot vee, of kleine ronde dingetjes, of glazen met een vloeistof erin. Er zijn tientallen manieren om te tellen; je doet het dus bijna altijd fout.
Vroeger-lekker
Het Japans zit dus heel anders in elkaar dan het Nederlands. Wat ik van de middelbare school kende, was het leren van andere Europese talen. Dat was ook niet makkelijk, maar je kon grammaticale structuren wel goed met elkaar vergelijken.
Toen ik Japans ging leren, moest ik eraan wennen dat sommige onderdelen van de grammatica van een andere planeet leken te komen. Bijvoorbeeld: in westerse talen vervoegen we voor de verleden tijd het werkwoord: ‘Het eten is lekker’, ‘Het eten was lekker.’ In het Japans kan dat ook. Maar als er een bijvoeglijk naamwoord in de zin staat, dan vervoeg je dát naar de verleden tijd, in plaats van het werkwoord! Je zegt dus min of meer dit: ‘Het eten is vroeger-lekker.’ Het zat zó in mijn hersenen gegrift dat het de werkwoorden zijn die met de tijd meebewegen dat ik het onacceptabel vond dat de bijvoeglijke naamwoorden zich ineens met het verleden gingen bemoeien. Ik gebruik de verledentijds-bijvoeglijke-naamwoorden nu met weinig moeite, maar echt ‘voelen’ wat het is, lukt me niet.
Overigens heb ik ook weleens gelezen dat het eigenlijk verkeerd is om de Japanse bijvoeglijke naamwoorden als bijvoeglijke naamwoorden aan te duiden, omdat ze eerder behoren tot een aparte categorie woorden waar een werkwoord in gevangen zit. Kortom, de westerse grammaticale terminologie kun je niet zonder meer op het Japans plakken.
Het Japanse schrift
Toen ik in Japan kwam studeren, was ik een groot liefhebber van de boeken van Banana Yoshimoto (haar grote bestseller heet in het Japans, Nederlands en Engels Kitchen). Gezien deze liefde zou je zeggen dat mijn eerste doel dan was geweest: die boeken in de originele taal lezen. Toch deed ik dat niet, en dat had te maken met het Japanse schrift. Japanners gebruiken drie schriften door elkaar heen: ‘hiragana’, ‘katakana’ en ‘kanji’.
Iedereen die Japans leert (ook een Japans schoolkind) begint met hiragana en katakana, want die twee schriften zijn relatief makkelijk. Beide zijn lettergreepschriften: één teken staat voor één lettergreep. A, i, u, ho, ku, na, tsu, chi, ta – dit soort klanken. ‘Jij’ is anata, en die drie lettergrepen (a-na-ta) schrijf je zó in het hiragana: あなた. Lettergrepen eindigen in het Japans altijd op een klinker, behalve de klank n. Wij zien de n niet als een zelfstandige lettergreep, maar Japanners wel. Automerk Honda bestaat dus voor Japanners uit drie lettergrepen (ho-n-da, oftewel ほんだ in hiragana), terwijl wij er maar twee voelen, hon en da.
De klinkers in sommige Japanse lettergrepen kunnen worden verlengd. In de plaatsnaam Kyoto is de eerste o lang, en de tweede o kort: Kyōto. Er bestaat ook een manier om een hapering in een woord aan te geven. De naam van de Noord-Japanse stad Sapporo wordt uitgesproken als ‘Sah-(kleine pauze)-poro’. Dat sommige woorden zo’n ingebouwde hapering hebben, is denk ik de reden dat het Japans in buitenlandse oren een beetje staccato klinkt.
Paurin Korunerisse
Het katakana-schrift lijkt op het hiragana, maar ziet er hoekiger uit. Katakana wordt vooral gebruikt voor buitenlandse woorden. Als westerling moet je je eigen naam dus altijd omzetten in katakana. ‘Paulien’ vorm ik meestal om tot ‘Paurin’: パウリン. Cornelisse wordt Korunerisse: コルネリッセ. Je moet het doen met de lettergrepen die er zijn. Er zijn in het katakana net als in het hiragana 46 basislettergrepen, die hier en daar aangepast kunnen worden, waarmee je op 114 lettergrepen komt.
Als je het katakana eenmaal kent, pik je ineens buitenlandse woorden op in het Japanse straatbeeld. Ramen (‘noedelsoep’) wordt in katakana zó geschreven: ラーメン, want ramen komt oorspronkelijk uit China. Bij veel restaurants staat ranchi: ランチ. Ik heb lang gedacht dat daar iets aangeboden werd in een ranch-sfeer met een barbecue. Maar het is gewoon de transcriptie van het woord lunch.
Tot zover was het eigenlijk allemaal redelijk te doen. Waarom ik dan toch niet het boek Kitchen in het Japans kan lezen, is vanwege het derde schrift: het kanji. Kanji betekent ‘Chinese tekens’, en dat is precies wat ze zijn. In de vijfde eeuw, toen Japan al bestond en het Japans als gesproken taal ook, hebben de Japanners het Chinese schrift overgenomen en de karakters op hun eigen gesproken woorden geplakt. Zo kreeg een bestaand Chinees karakter een nieuwe, Japanse uitspraak. Maar náást hun eigen uitspraak probeerden Japanners zich de Chinese uitspraak van het karakter eigen te maken, voorzover dat ging binnen de Japanse uitspraakregels; Japans is geen toontaal, dus hierbij ging veel chinezigheid verloren.
Poëtische laag
Hoe dan ook, als je kanji leert, moet je dus altijd twee uitspraken leren: de ‘Japanse’ en de ‘Chineesachtige’, want ze worden allebei gebruikt. Een voorbeeld: 海 betekent ‘zee’. In de Japanse lezing zeg je ‘umi’, in de Chinese ‘kai’ (en in het ‘echte’ Chinees klinkt het ongeveer als ‘hai’). Als los woord spreek je 海 uit als ‘umi’. Maar in samengestelde woorden wordt het vaak ‘kai’. Zo betekent 海外 ‘overzees’ of ‘het buitenland’, en dat spreek je uit als ‘kaigai’.
Dit onderscheid is natuurlijk erg moeilijk. Het beste advies over het leren van kanji, zo is me weleens verteld, is: ‘Don’t.’ Het schijnt dat er 50.000 kanji zijn, of zelfs meer, maar die heb je goddank niet allemaal nodig. Veel kanji zijn ontzettend zeldzaam of zelfs in onbruik. Op een Japanse basisschool krijgen de leerlingen er een stuk of duizend voorgeschoteld. Op de middelbare school nog eens een karaktertje of elfhonderd. Met tweeduizend kanji moet je je aardig kunnen redden als je bijvoorbeeld de krant wilt lezen.
Maar.
Stel, je hebt die tweeduizend kanji geleerd. Dan ben je er nog niet. Want veel belangrijke woorden bestaan uit meer kanji. Neem het woord kenka. De kanji ken en de kanji ka betekenen alle twee ‘luidruchtig’. Maar samen betekenen ze weer iets heel anders: ‘ruzie’. Dus ook kanji-combinaties moet je uit je hoofd leren.
Tegelijk is het ook heel mooi om kanji te leren. Alleen zo kom je erachter dat het woord voor waterval, taki, is opgebouwd uit ‘draak’ en ‘water’. Er komt een extra poëtische laag over de taal te liggen. Een alledaags woord als ‘batterij’, denchi, wordt met de kanji voor ‘elektriciteit’ en die voor ‘poel’ geschreven – zo mooi!
Zoals een Japanse houtsnede je meteen kan aanspreken, zo is het met het Japans ook. Tegelijkertijd zitten er in die houtsnedes, en ook in de taal, onbegrijpelijkheden waar je als buitenstaander niet bij komt – of pas na lange tijd.
Voor mij betekent dit dat ik er vrede mee moet hebben dat ik de taal nooit echt zal doorgronden. Afhankelijk van mijn stemming vind ik dit onuitstaanbaar of juist prachtig. Hoe langer je iets niet begrijpt, hoe langer je erover na mag denken.
- Paulien Cornelisse maakte voor de VPRO het tv-programma Tokidoki over Japan, en vorig jaar verscheen haar boek Japan in honderd kleine stukjes
- Illustraties: Johan Neefjes
Dit artikel komt uit ons themanummer over het Japans (juni 2021).
- Het nummer is te bestellen in onze webwinkel.
- Liever meteen lid worden? Dat kan ook: tot en met 27 juni ontvangt u er een gratis boekje bij!