Marc van Oostendorp (Meertens Instituut en Universiteit Leiden)
Deze week werden de resultaten bekend van het ‘Groot Nationaal Onderzoek’ naar taal. Dat klinkt nogal weids: niet zomaar een nationaal onderzoek, nee, een groot nationaal onderzoek. Dat moet wat zijn, zou je zeggen. Eindelijk krijgen we zekerheid over de taal! De Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek NWO financierde het mede, en ook enkele media, zoals de VPRO en de NTR.
De leider van het onderzoek, de Vlaamse psycholoog Marc Brysbaert, is dan ook nogal onder de indruk van zijn eigen wetenschappelijkheid, die hij plaatst tegenover alle anderen die ooit taal hebben onderzocht. “Dit is de eerste keer dat we op een wetenschappelijke manier zijn nagegaan welke woorden effectief door mensen gekend zijn en welke niet,” zegt hij in een interview met het tijdschrift Over taal van deze maand.
Brysbaert heeft het niet zo op taalkundigen. In Over taal zegt hij: “psychologen stellen de experimentele methode centraal en verzamelen vooral data, terwijl linguïsten lange tijd puur intuïtief te werk zijn gegaan”. Hij bedoelde dat, blijkens de context, negatief: die linguïsten verzinnen zomaar wat, terwijl psychologen uiterst geduldig en objectief alle gegevens bij elkaar verzamelen. Dát is wetenschap: objectief en geduldig gegevens verzamelen. Zo krijg je zekerheid.
Deze week werd Brysbaert in allerlei media – zoals de Volkskrant en het tv-programma Labyrint – uitvoerig bejubeld om het ‘grote taalonderzoek’ dat hij had gedaan, en waar hij inderdaad verpletterende hoeveelheden ‘data’ had verzameld. Vierhonderdduizend deelnemers vulden vragenlijsten in waarin werd getest welke woorden ze allemaal kenden. In totaal waren er, zegt Brysbaert, veertig miljoen gegevens. “Dat was voor ons volkomen onverwacht”, zegt hij bedremmeld in de documentaire in Labyrint.
Inderdaad heeft Brysbaert gedaan waar psychologen volgens hem zo goed in zijn: veel, heel veel data verzamelen. Het is alleen jammer dat uit die dataverzameling helemaal niets naar voren komt wat ook maar een beetje interessant is, of nieuw, of verrassend, en wat taalkundigen met hun vermaledijde ‘intuïties’ niet allang wisten. Het zijn vooral veel, enorm wetenschappelijke data die ons uiteindelijk niets leren over taal.
Zo worden de uitkomsten van dit ‘Groot Nationaal Onderzoek’ natuurlijk niet gepresenteerd door de media die het onderzoek gesponsord hebben. In plaats daarvan meldden ze de afgelopen dagen als een geinig feitje dat Nederlanders meer woorden kennen dan Vlamingen. Dat is een absurditeit, én het is natuurlijk niet waar. De Nederlanders kenden alleen gemiddeld iets meer woorden van Brysbaerts lijst, maar die is op geen enkele manier een objectieve of representatieve afspiegeling van alle woorden die een mens zou kunnen kennen.
Zo’n afspiegeling bestaat namelijk niet. Ook binnen Nederland kennen de mensen in gebieden waar dialect gesproken wordt zogenaamd ‘minder’ woorden dan mensen in de Randstad. Terwijl het natuurlijk heel denkbaar is dat ze vooral andere woorden kennen, woorden die niet in de lijst staan.
Verder blijkt uit het onderzoek van Brysbaert bijvoorbeeld overtuigend dat Vlamingen de Nederlandse woorden taaitaai en kassiewijlen niet kennen, terwijl Nederlanders hun schouders ophalen over de Vlaamse woorden bomma en unief. Een blik in een modern woordenboek als Van Dale had volstaan om datzelfde te kunnen leren; maar ja, dat is gemaakt door taalkundigen, dus niet ‘wetenschappelijk’.
Zo is er nu ook wetenschappelijk aangetoond dat er geen verschil is tussen links- en rechtshandigen: beide groepen kennen ongeveer evenveel woorden. Mannen en vrouwen ontlopen elkaar ook niet veel. Geen van die feiten zal iemand uit zijn slaap houden. Maar ze zijn wel wetenschappelijk.
Sommige onderzoekers hebben een fascinatie voor ‘wetenschappelijke gegevens’. Vooral in de psychologie viert die fascinatie hoogtij. Een gegeven kan nog zo voor de hand liggend zijn, en oppervlakkig, en saai – als het ‘wetenschappelijk’ verkregen is, wordt het ineens heel opwindend. Niemand hoeft zich meer af te vragen of we ook iets leren.
Mij stemt het ‘Groot Nationaal Onderzoek’ vooral treurig: veertig miljoen gegevens en geen enkel nieuw inzicht dat de moeite waard is. Hier hebben, in naam van de wetenschappelijkheid, vierhonderdduizend mensen hun tijd verspild.
Reacties Er zijn 26 reacties
Hans Broekhuis
@Wannes. Het is inderdaad een beetje makkelijk van Brysbaert om te wijzen naar de media. In het Labyrint-interview zegt hij bijvoorbeeld ZELF ondubbelzinnig dat vooral oudere Vlamingen minder woorden kennen dan Nederlanders en speculeert vervolgens lustig over de vraag hoe dat zou kunnen komen. Verder worden er allerlei verkeerde interpretaties van de onderzoeksresultaten in de hand gewerkt door een zeer onzorgvuldig gebruik van het woord “kennen”, wederom door Brysbaert zelf. Omdat ik hier net met Peter-Arno Coppen op Neder-L uitgebreid over gesproken heb, verwijs ik naar zijn blog van 18/12.
Wannes
@Marc Brysbaert
Bedankt dat u de tijd heeft genomen om te antwoorden op mijn vragen. Ik ben blij dat ik u toch een reactie heb kunnen ontlokken want daar was u tot nu toe erg karig mee. Dat is spijtig want het is dankzij de sociale media dat uw onderzoek zo’n bereik heeft gekend. Het zou respectvol zijn u niet te onttrekken aan de discussie (‘hetze’ - zo u wil) die daar achteraf ontstaat.
Ik ben het eens met uw interpretatie: ik vind ook niet dat uw onderzoek bewijst dat Vlamingen minder woorden kennen dan Nederlanders. Is het dan niet spijtig dat ongeveer iedere berichtgeving over dit onderzoek precies deze titel draagt? Dit is weer zo’n ‘wetenschappelijke bewezen feit’ (niet dus) dat vast komt te zitten in de hoofden van de taalgemeenschap die massaal deelnam aan dit onderzoek en de resultaten ervan vernam in de populaire media.
Je kan de schuld daarvan afschuiven op die media zelf maar dat zou niet echt fair zijn als je kijkt naar hoe het onderzoek is opgezet, met naar mijn mening grote verdiensten op verschillende vlakken:
- mediatisering van het onderzoek
- massale rekrutering van onderzoekspersonen via (sociale) media (delen van resultaten etc.)
- performante, gebruiksvriendelijke en mobiele website
- wuggy
Dan zou je verwachten dat er ook wat beter was nagedacht over hoe de resultaten van dit onderzoek verspreid gingen worden want de taalgemeenschap verdient het toch om niet enkel gebruikt te worden voor werving maar ook degelijk geïnformeerd mag worden over de resultaten van dit onderzoek.
Dat Nederlanders een relatief grote woordenschat hebben die eigen is aan het land en dat woordenboeken nog wel wat labeltjes missen, dacht ik al wel. Ik denk dat veel Vlamingen dat wel veronderstelden. Ik ben blij dat uw onderzoek het ook bewijst. Goed toegelicht zou het een desondanks interessante invalshoek kunnen bieden voor de pers in plaats van een onbewezen feit (waarvan ik persoonlijk zelfs veronderstel dat het onzin is) in de schijnwerpers te zetten.
Die krantenkoppen vind ik kwalijker dan de hele discussie (‘hetze’) of dit dataonderzoek nu veel heeft opgeleverd of niet. Ik ben het eens met Nieske Vergunst wanneer ze zegt dat “ook resultaten die saai zijn, wetenschap zijn” en met Marc van Oostendorp wanneer die meent dat “we niet op zoek moeten naar zoveel mogelijk saaie gegevens, maar naar interessante”. Die zijn niet tegenstrijdig. Je moet op zoek gaan naar interessante gegevens en interessante conclusies maar het is een wetenschappelijke fout om die te gaan opleuken als ze saaier blijken dan gehoopt. Daar wil ik u niet van beschuldigen. Maar ik moet wel toegeven dat ik met wat ik nu weet over dit onderzoek nog steeds erg onder de indruk ben van de omkadering van het onderzoek qua marketing en technologie (!), maar veel minder van de vraagstellingen en conclusies van de studie. En dat maakt het onderzoek zeker niet onnuttig of zinloos, maar misschien wel teleurstellend ten opzichte van de verwachtingen die een Groot Nationaal Taalonderzoek bij mij oproept.
Hans Broekhuis
@Marc Brysbaert. Drie opmerkingen over citaten uit uw reactie hieronder. Samenvattend komen ze erop neer dat ik mij stoor aan het feit dat u “op de persoon” speelt en blijkbaar niet bereid bent verantwoording te nemen voor wat u zelf zegt (ook al is dat maar in een interview gebeurd).
1. “Marc van Oostendorp heeft verwarring gecreëerd door mij dit motief in de mond te leggen op basis van sterk ingekort artikel in een tijdschrift over taal. Ik heb dit onderzoek nooit gezien als alternatief voor intuïties of corpusstudies, eerder als een belangrijke, zelfs noodzakelijke aanvulling.”
De verwarring is niet gecreëerd door Marc, maar door het artikel in OverTaal.be, dat ik net zo gelezen heb als Marc en Olaf. Uw eerste reacties op Marcs stukken (zowel hier als op Neder-L) waren niet ter zake en ad hominem in die zin dat gesuggereerd werd dat Marc zich niet voldoende geïnformeerd zou hebben. Wanneer u direct de moeite had genomen het gerezen misverstand uit de weg te ruimen, was er wellicht minder commotie ontstaan.
2. “In alle eerlijkheid moet ik toegeven dat ik wat versteld sta van deze hele hetze. Is het verzamelen van informatie over woorden nu wel of niet interessant voor taalkundigen?”
Uw gebruik van “hetze” is opnieuw ad hominem: u zet de deelnemers aan de discussie hiermee weg als onredelijk. Niets is minder waar: er zijn gewoon een aantal mensen die gevallen zijn over iets dat u in een interview gezegd heeft. Dit valt onder de noemer “poging tot gerede discussie”.
3. “En hiermee ben ik van plan om een punt te zetten achter deze discussie. Ik heb ander, interessanter werk te doen.”
Hiermee probeert u opnieuw de deelnemers aan de discussie weg te zetten, ditmaal als mierenneukers, en onttrekt u zich aan uw plicht als wetenschapper om verantwoording af te leggen voor wat u zegt.
Olaf K.
>>Waar heb ik ooit beweerd dat dit de bedoeling was van het onderzoek? Als dialectologen een onderzoek opzetten om de verspreiding van een woord te bepalen, wordt van hen dan ook verwacht dat zij een belangrijke intuïtie logenstraffen?
Niet gezegd maar sterk gesuggereerd in het stuk op overtaal.be:
“Het grote verschil tussen taalkundigen en psychologen - als ik dat zo extreem mag stellen - is lange tijd de benadering geweest: psycho-logen stellen de experimentele methode centraal en verzamelen vooral data, terwijl linguïsten lange tijd puur intuïtief te werk zijn gegaan. Zo kwamen we soms tot bevindingen die net tegengesteld
waren aan die van taalkundigen”.
Dat volgt een voorbeeld over ‘er’. De teneur is hier dat de psychologische benadering wedijvert, concurreert, een bijstellende werking heeft op, intuities van taalkundigen. Dan wil ik meteen weten welke centrale intuitie het Groot Nationaal Onderzoek in het vizier heeft. Nu zegt u dat het onderzoek louter complementair bedoeld was. Dan weten we dat. Maar ter verdediging van Marc: ik heb dit precies zo gelezen en opgevat als hij.
Marc Brysbaert
@wannes
Hieronder vindt u het antwoord op uw drie vragen?
Vindt u dat uw onderzoek bewijst dat Vlamingen minder woorden kennen dan Nederlanders?
Nee, wel dat Vlamingen en Nederlanders naast een grote gedeelde woordenschat, een relatief grote woordenschat hebben die eigen is aan het land. Van de Belgische variant wisten we dit al (want dat wordt overal aangegeven), van de Nederlandse nog niet. Om een voorbeeld te geven dat blijkbaar nauw aan het hart ligt: kassiewijlen is gekend door 80% van de Nederlanders en slechts door 11% van de Vlamingen, kliko door 96% van de Nederlanders en door 7% van de Vlamingen. Dit is voor mij interessante informatie, bijvoorbeeld voor de selectie van stimulusmateriaal (maar bijv. ook om mee te nemen in een woordenboek).
Mijn tweede vraag werd al beter verwoord door Olaf K hieronder: “Welke belangrijke intuitie over woordenschat is door leunstoeltaalkundigen geopperd en is door het Groot Nationaal Taalonderzoek gelogenstraft?”
Waar heb ik ooit beweerd dat dit de bedoeling was van het onderzoek? Als dialectologen een onderzoek opzetten om de verspreiding van een woord te bepalen, wordt van hen dan ook verwacht dat zij een belangrijke intuïtie logenstraffen? Marc van Oostendorp heeft verwarring gecreëerd door mij dit motief in de mond te leggen op basis van sterk ingekort artikel in een tijdschrift over taal. Ik heb dit onderzoek nooit gezien als alternatief voor intuïties of corpusstudies, eerder als een belangrijke, zelfs noodzakelijke aanvulling.
Vindt u dat uw onderzoek zinvolle antwoorden heeft opgeleverd? Ik vind niet zo heel veel terug in het rapport over de hoge verwachtingen die u voor het onderzoek?
Het rapport dat u gelezen hebt, is het eerste rapport, gepubliceerd op het moment dat het onderzoek afgerond werd. Van welke onderzoeker wordt op dat moment verwacht dat die al een duidelijk antwoord kan geven op de vraag of de hoge verwachtingen ingelost werden? Ik waardeer het medeleven van collega’s die vrezen dat de investeringen de moeite niet waard zullen zijn. Zelf heb ik er een goed oog in. Ik geef toe dat veel van deze toepassingen eerder voor de psycholinguïstiek en computertoepassing van belang zullen zijn. Dus inderdaad wellicht minder interessant voor u.
In alle eerlijkheid moet ik toegeven dat ik wat versteld sta van deze hele hetze. Is het verzamelen van informatie over woorden nu wel of niet interessant voor taalkundigen? En moet het belang van een databestand afgewogen worden aan het feit of het definitieve antwoorden geeft, dan wel of het interessante, aanvullende informatie biedt op de andere bronnen die we tot onze beschikking hebben? Ik had nooit gedacht dat ik dit soort vragen zou moeten beantwoorden op de website van Onze Taal. Dit lijkt wel een soort inquisitie te zijn.
En hiermee ben ik van plan om een punt te zetten achter deze discussie. Ik heb ander, interessanter werk te doen.
Wannes
@Marc Brysbaert:
U organiseert een onderzoek met de hulp van enkele media, maar wanneer die media daarover verslag uitbrengen, is het “gevaarlijk” daarover blogs te schrijven (toch ook een eerder populair en toegankelijk medium) gebaseerd op de conclusies die uw mecenassen uit het onderzoek getrokken hebben?! Als die twee zo ver uit elkaar liggen, was het wellicht in het uw belang, dat van uw geldschieters en dat van de wetenschap geweest om die media daarin wat meer toelichting te geven.
Ik zit nog met een paar vragen:
Vindt u dat uw onderzoek bewijst dat Vlamingen minder woorden kennen dan Nederlanders?
Mijn tweede vraag werd al beter verwoord door Olaf K hieronder: “Welke belangrijke intuitie over woordenschat is door leunstoeltaalkundigen geopperd en is door het Groot Nationaal Taalonderzoek gelogenstraft?”
Vindt u dat uw onderzoek zinvolle antwoorden heeft opgeleverd? Ik vind niet zo heel veel terug in het rapport over de hoge verwachtingen die u voor het onderzoek koesterde:
Hans
@Albert. Mijn reactie was ook meer om misverstanden te voorkomen. Overigens realiseer ik me nu dat mijn metafoor niet helemaal bruikbaar is: hij is bruikbaar om de inzet van middelen te karakteriseren, maar onbruikbaar doordat het een van te voren geformuleerd doel impliceert. Waarschijnlijk had ik beter kunnen spreken over grabbelen in een grabbelton.
Albert
as vooral de nuance aan te geven en het werk van taalkundigen in algemene zin te verdedigen.
Albert
@Hans. Ik ben het daarmee eens. Mijn punt w
Hans
@Albert. Ik heb Marc ook niet horen beweren dat er iets mis is met het verzamelen van gegevens via corpus- of informantenonderzoek. Integendeel zou ik zeggen. Dat soort onderzoek kan ook heel zinvol zijn, bijvoorbeeld als het intuïtie-onderzoek onvoldoende duidelijke resultaten oplevert of als je taalvarianten onderzoekt waar je als onderzoeker zelf geen intuïties over hebt. Maar dat impliceert wel dat eerst een goede onderzoeksvraag moet zijn (zoals in jouw voorbeeld). Marcs punt is dat die in het onderhavige geval ontbreekt. Het is als het schieten met een mitrailleur in de hoop een mug te raken.