Nadat filmrecensent Robbert Blokland begin dit jaar in NRC een stuk geschreven had over de taal van De slag om de Schelde en andere films die zich afspeelden in de twintigste eeuw, wierp hij de vraag op hoe het zat met films die in een nog verder verleden zouden spelen. Welke taal past het best bij historische producties? Een interessante kwestie, want inderdaad: kies je voor een moderne hertaling of een historisch correcte weergave? En speelt het medium daarbij een rol?
Liedjes, vechtscènes en travestie
Voor theatermaker Imre Besanger bestaat er geen enkele twijfel: historische toneelstukken komen pas echt tot hun recht wanneer je ze opvoert in de taal waarin ze geschreven zijn én in de enscenering die past bij die tijd. “Tijdens mijn studie geschiedenis raakte ik in de ban van zeventiende-eeuws theatererfgoed en vroeg ik me af hoe het kan dat schrijvers die in hun tijd zo veel waardering kregen, nu niet meer worden opgevoerd of soms totaal vergeten zijn. Toen ik me daarover ging inlezen, werd me dat al snel duidelijk: doordat we de stukken zijn gaan spelen alsof het negentiende-eeuws klassiek teksttheater is. Terwijl bijvoorbeeld Vondel in de zeventiende eeuw stukken schreef met liedjes, vechtscènes, tableaux vivants, travestie, uitbundige kostumering en kunst- en vliegwerk. Kortom, actiemusicals.”
De nek omdraaien
Inmiddels is Besanger artistiek directeur van Theater Kwast dat zich richt op het opvoeren van Nederlands renaissance- en baroktheater. “Het Nederlands uit die tijd is zo poëtisch, zo bloemrijk. Dat zuigt je helemaal op. Vondels tijdgenoot P.C. Hooft verzon bijvoorbeeld woorden, om maar geen leenwoorden te hoeven gebruiken. In het treurspel Geeraerdt van Velsen schrijft hij: ‘Van schuiten zonder tal grimmelt het op het IJ.’ Ik ken het woord grimmelen niet, maar ik zie meteen voor me wat hij bedoelt. Die vondsten draai je de nek om als je deze teksten vertaalt naar modern Nederlands.”
Vondel was een vrouw
Voor het recentste project Vondel was een vrouw speelt het gezelschap stukken van vrouwelijke auteurs die in de zeventiende en achttiende eeuw volle zalen trokken, maar inmiddels zo goed als vergeten zijn. Op de dag van de voorstelling krijgen de acteurs de tekst voor het eerst te lezen, in de middag spelen ze het stuk met het script in de hand. Om het publiek tegemoet te komen, heeft Besanger de stukken van soms wel vier uur teruggebracht tot ongeveer een uur. Om ervoor te zorgen dat het publiek begrijpt waar het stuk over gaat, leidt hij iedere scène in. Ook roept hij het publiek op om zich te roeren tijdens de voorstelling. “Ik jut ze op en zorg zo voor directe communicatie tussen acteurs en publiek. Zo ging het in die tijd ook.”
De aanpak van Besanger werkt. De opvoeringen worden goed ontvangen en De Nieuwe Toneelbibliotheek, hofleverancier van alle theateropleidingen, gaat de teksten in de bewerking van Besanger uitgeven. “Dat is geweldig. Eindelijk komen de teksten terug waar ze moeten zijn: bij de theatermakers en niet bij historisch letterkundigen.”
Lachwekkend
Hoe kan het dat historische taal in het theater wél werkt, maar we het nauwelijks horen in films en op tv? Terwijl bij kostuumdrama’s kosten noch moeite worden gespaard om kostuums en decors historisch verantwoord te laten lijken, zijn de scripts in de meeste gevallen geschreven in hedendaagse taal. Volgens scenarioschrijver Ger Beukenkamp, die meewerkte aan verschillende historische tv-series, ligt dat onder meer aan de voorkennis die een theaterbezoeker heeft ten opzichte van een argeloze tv-kijker. “In het theater kun je meer genieten van puur taalgebruik. Televisie is visueler en heeft naast de taal andere vertellagen: muziek, tijdsprongen, close-ups, montage. Een ouderwetse jurk heeft nog visuele charme. Maar met ouderwets taalgebruik creëer je eerder een afstand tot je publiek. We beschouwen bijvoorbeeld bepaalde aanspreekvormen niet meer als eerbiedig, maar eerder als lachwekkend, zoals edelgeborene of mejuffrouw.”
Sodemieter kan nog wel
Daar liep Beukenkamp ook tegenaan bij het schrijven van zijn fictieve dialogen met Multatuli, die vorig jaar werden uitgegeven onder de titel Multatuli. Het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. “Vroeger was het gebruikelijk dat broers en zussen, maar ook vrienden elkaar met u aanspraken. Daar heb ik je van gemaakt.” Ook emotionele uitbarstingen zijn lastig. “Sodemieter kan nog wel, maar klootzak? Zelfs als zo’n woord in die tijd wel gebruikt werd, maar door lezers wordt gezien als modern, zit je al fout.” In het voorwoord bedankt Beukenkamp, ook in dialoogvorm, een Vlaamse acteur die hielp bij herschrijven van een Frans-Vlaams dialect. Daarop zegt Multatuli: “(…) wat is in hemelsnaam hedendaags! Is mijn taal niet goed genoeg?” Beukenkamp antwoordt: “Als ik mijn twintig dialogen zou schrijven in de taal en de vormen van uw tijd, dan wil niemand ze lezen of horen, mijnheer Douwes Dekker. Dat vind ik ook erg jammer en het is zeker een verarming, maar het kan niet anders.”
Re-enactments
Of historisch taalgebruik wel of niet aanslaat, ligt volgens Jesse Fabre van het Vlaamse productiehuis De Mensen vooral aan de context. Op dit moment werkt hij aan Het verhaal van Vlaanderen, een tv-serie over het ontstaan van Vlaanderen, met Tom Waes als verteller. “Het is dus geen traditionele fictiereeks met uitgebreide dialogen. Wel komen er korte historische re-enactments in voor, waarin af en toe wordt gesproken. Anders dan bij een kostuumdrama, waarbij historisch taalgebruik misschien kan afleiden van het verhaal, is dat bij ons essentieel en logisch. Wanneer je pretendeert een historisch correct programma te maken, dan moet dat taalgebruik ook kloppen. We hebben daarom een specialist in het Oudnederlands ingeschakeld.”
‘Willikumo ana Rottaa’
Die specialist is taalhistoricus Peter-Alexander Kerkhof. Hij weet inmiddels uit eigen ervaring hoe succesvol het toepassen van historische taal kan zijn. Kerkhof is ook de schrijver en de voice-over van het filmpje Taal in Rotta. Na een introductie over het Nederlands van de elfde eeuw zie je een uitgestrekt, groen landschap met een kronkelende rivier langs een middeleeuwse nederzetting, waar nu Rotterdam ligt. Dan begint de voice-over: “Willikumo ana Rottaa. Ik bim thorperie hiera ana Rottaheimi.” Ondertiteld met: “Welkom bij Rotta. Ik ben dorpeling hier in de Rotta-nederzetting.” Het filmpje van vijf minuten is op YouTube inmiddels ruim driehonderd duizend keer bekeken. Kerkhof: “Zo’n voice-over werkt in dit geval, omdat de taal het exotische benadrukt en omdat het kort genoeg is om de aandacht erbij te houden. Bij een langere productie ligt dat anders; dan leidt het juist af.”
Netflixserie Barbaren
Het lijkt er dus op dat we oude talen wel kunnen waarderen, mits we het in korte fragmenten en een informatieve context tot ons kunnen nemen. Toch denkt Kerkhof dat door de populariteit van kunsttalen in televisieseries, films en computerspellen het gebruik van exotisch klinkende historische talen de afgelopen tien jaar wel een boost heeft gekregen. “Denk bijvoorbeeld aan de recente Netflixserie Barbaren, waarin de Romeinen correct Latijn spreken, of Vikings, waarin negende-eeuws Oudfrans en Oudengels wordt gesproken. Ik zou het ontzettend leuk vinden als hetzelfde ook met het Nederlands zou gebeuren, vandaar al mijn inspanningen om het Oudnederlands onder de aandacht te brengen en mijn medewerking aan het Rotta-filmpje en de VRT-serie. Het Oudnederlands is nu toch tamelijk onbekend bij het grote publiek. Hopelijk verandert dat op deze manier gauw.”
Dit artikel komt uit ons oktobernummer (2021).
- Het nummer is te bestellen in onze webwinkel.
- Liever meteen lid worden? Dat kan ook!