Zo’n vijftien jaar geleden kreeg ik als Vlaamse neerlandicus-in-wording het advies van mijn docenten om zoveel mogelijk voeling te proberen te krijgen met het Nederlands uit Nederland. Een strever ben ik altijd een beetje geweest, en dus verdiepte ik me niet enkel in Nederlandse auteurs en Nederlandse radio- en televisieprogramma’s, maar nam ik ook een Nederlands vakantielief. De onderdompelingsmethode, je weet wel. Ik kan het iedere taalliefhebber aanraden, ook al was de liefde van korte duur.
Ik werd me bewust van steeds meer Noord-Zuidverschillen – ‘Wat schattig, jij zegt ‘óp de trein zitten’ en niet ‘ín de trein’!’ – en verwonderde me erover hoe exotisch en onverstaanbaar mijn ‘Vlaams’ werd gevonden. Daarbij viel me vooral op dat vele Nederlanders die ik sprak, het Nederlands in Vlaanderen zonder onderscheid als ‘dialect’ of ‘Vlaams’ zagen. Er is nochtans een hemelsbreed verschil tussen het taalgebruik van pakweg Belgische nieuwslezers en dat van tv-presentatoren in informele programma’s – dat weer enorm afwijkt van dat van de ‘gewone’ Vlaming in de huiskamer of op café.
Frustrerend onverstaanbaar
De spontane reactie van mijn toenmalige lief was er een van paniek toen hij mij voor het eerst met mijn zus hoorde spreken: “Ik hoor niet eens waar de zin begint en waar ie eindigt.” Begrijpelijk, want mijn zus en ik spreken onderling West-Vlaams dialect, en dat is voor buitenstaanders niet altijd makkelijk te volgen. De West-Vlaamse dialecten zijn net als andere dialecten in Vlaanderen en Nederland oeroude, sterk regiogebonden taalsystemen met een eigen uitspraak, woordenschat en grammatica. In mijn lokale dialect zeg ik bijvoorbeeld niet ‘fiets’ maar ‘vilo’, niet ‘gerust’ maar ‘herust’ – de g klinkt steevast als een h – en niet ‘ik ben’ maar ‘ik zien’ (waarbij de ij van zijn een ie wordt). Het gaat dus om veel meer dan enkel een regionaal ‘accent’.
Anderstaligen of buitenstaanders die dat dialect frustrerend onverstaanbaar vinden, kunnen zich troosten met de gedachte dat steeds minder Vlamingen het nog spreken. Sinds de jaren zestig komen we steeds meer in contact met sprekers uit andere regio’s, onder andere door de inburgering van de auto, de bus en de trein, een toegenomen scholingsgraad en de introductie van allerhande media. Op die manier worden de dialecten, met hun beperkte communicatieradius, steeds minder geschikt als omgangstaal.
West-Vlamingen die tijdens hun studies in Gent bijvoorbeeld een partner uit een ander dialectgebied opscharrelen, praten doorgaans geen dialect met die partner. Volgen er kinderen, dan krijgen die het traditionele dialect van hun ouders vaak niet meer mee. Het resultaat: dialectverlies. Dat proces heeft zich in Vlaanderen iets later ingezet dan in Nederland en elders in Europa; door de jarenlange dominantie van het Frans was er immers lang weinig ruimte voor een Nederlandse standaardtaal en dat was een zegen voor de dialecten, want een veralgemeend gebruik van een standaardtaal betekent doorgaans ook een uitvlakking van de traditionele dialecten.
Vandaag de dag is het dialectverlies echter duidelijk merkbaar. Het traditionele dialect hoor je nu vooral nog bij oudere sprekers of lager opgeleiden, en doorgaans enkel in informele gesprekken. In West-Vlaanderen – waar de bevolking iets honkvaster is dan in de meer centrale en verstedelijkte provincies – houdt het beter stand dan elders, maar recent onderzoek wijst ook daar op een weinig rooskleurige dialecttoekomst.
Nederlands-Nederlandse standaardtaal |
Normaal is hij heel voorzichtig met de fiets, maar ik ben er toch niet gerust op. |
Belgisch-Nederlandse standaardtaal |
Normaal is hij heel voorzichtig met de fiets, maar ik ben er toch niet gerust in. |
(West-Vlaams gekleurde) Tussentaal |
Normaal istie wel voorzichtig mette fiets, ma ’k ben der toch nie herust in. |
(West-Vlaams) Dialect |
Normaal is ’n stief verzichtig me de vilo, mòò ’k zien der toch nie herust in. |
Tussentaal als eigen mix
De maatschappij verandert, en dus groeit de nood aan een algemene omgangstaal. Het Standaardnederlands, grotendeels overgenomen uit Nederland en vanaf de jaren zestig massaal gepropageerd via onderwijs en media, is daarvoor in theorie een prima kandidaat. Wie standaardtaal spreekt, is immers algemeen verstaanbaar en krijgt in Vlaanderen ook de allure van een ‘cultureel ontwikkelde, intelligente mens’.
Bovendien gebruiken de meeste Vlamingen de standaardtaal sowieso al als schrijftaal. Maar: standaardtaal spréken, dat is voor veel Vlamingen een brug te ver. Ze willen immers ook graag hun eigen (regionale) identiteit laten doorklinken in hun spreektaal, en daar lijkt binnen de standaardtaal dan weer weinig ruimte voor te bestaan. Veel Vlamingen geven aan dat ze het gesproken Standaardnederlands – ook in zijn Belgisch-Nederlandse variant – als een vreemde taal ervaren, waarin ze zich oncomfortabel voelen. Ze verkiezen daarom een vorm van taal die iets dichter bij de lokale dialecten aanleunt, maar die toch ook genoeg kenmerken van het Standaardnederlands bevat om algemener verstaanbaar te zijn. Die taal noemen we ‘tussentaal’.
Tussentaal is een niet makkelijk te beschrijven taalvorm. Iedereen maakt namelijk zijn eigen mix van dialect- en standaardtaalkenmerken, en afhankelijk van de situatie en je regionale en sociale achtergrond zal je tussentaalcocktail meer tegen het dialect of meer bij het Standaardnederlands aanleunen. Als ik zelf tussentaal spreek, onderdruk ik bepaalde kenmerken van mijn West-Vlaamse dialect consequent, zoals de uitspraak van het woord zijn als ‘zien’. Bij andere dialectkenmerken varieer ik naargelang de situatie. Met mijn Nederlandse lief sprak ik vroeger een vorm van tussentaal die dicht tegen het Standaardnederlands aanleunde; ik liet dan bijvoorbeeld enkel af en toe de eind-t vallen in korte woorden als niet en dat, en sprak de g ook nog vaak uit als ‘h’. Met bevriende niet-West-Vlaamse collega’s gooi ik echter wat meer dialectkenmerken in de tussentaalmix. ‘Komde gij morgen ook? Da ga je toch nie misn!’
‘Of dat hij klaar is’
Vooral dialectkenmerken die in grote gebieden voorkomen en daarom niet snel tot verstaanbaarheidsproblemen leiden, zijn populair in tussentaal. Denk maar aan het extra woordje dat, dat Vlamingen vaak toevoegen na vraagwoorden en voegwoorden (‘Ik weet niet of dat hij klaar is’) of de uitspraak van g als ‘h’ bij West-Vlamingen (goed klinkt als ‘hoed’).
Sprekers zijn zich van die kenmerken doorgaans weinig bewust, waardoor ze moeilijk af te leren zijn. Sommige van die verschijnselen – zoals de genoemde West-Vlaamse uitspraak van g als ‘h’ – zijn nog steeds typerend voor een bepaalde regio, waardoor je tussentaalsprekers – althans ruwweg – meestal makkelijk kunt lokaliseren. Andere dialectkenmerken, zoals het weglaten van de t aan het einde van woordjes zoals niet en dat, zijn dan weer nagenoeg algemeen in Vlaanderen; je hoort ze bij tussentaalsprekers uit alle windstreken. De cursus ‘Tussentaal voor beginners’ op deze bladzijde geeft een indruk van een aantal van die ‘algemene’ dialectverschijnselen.
Rondpunt - Rotonde
Tussentaal mag dan wel populair zijn in Vlaanderen, dat betekent niet dat je nergens in Vlaanderen Standaardnederlands hoort. Het taalgebruik van journaallezers is bijvoorbeeld overduidelijk Standaardnederlands, en ook van presentatoren, leerkrachten en politici wordt verwacht dat ze mikken op een zo standaardtalig mogelijke variëteit. Schrijven doen Vlamingen sowieso doorgaans – op een paar uitzonderingen na – in het Standaardnederlands, en zodra de situatie erg formeel wordt (denk aan sollicitaties of presentaties voor een groot publiek), trachten velen zo standaardtalig mogelijk te spreken.
Natuurlijk is dat Standaardnederlands in Vlaanderen niet helemaal hetzelfde als dat in Nederland. Lange tijd, tot ongeveer de jaren zeventig, was het taalbeleid in Vlaanderen hoofdzakelijk gericht op een overname van de standaardtaal uit Nederland. Rond een ‘rondpunt’ mocht je niet rijden, je nam liever de ‘rotonde’. ‘Plattekaas’ werd afgeraden; je kocht beter ‘kwark’. Op het vlak van uitspraak was een Belgisch-Nederlandse tongval toegelaten (een zachte g kon dus) – imitatie van de Noord-Nederlandse uitspraak was en is voor velen sowieso een brug te ver – zolang je uitspraak maar niet te regionaal gekleurd was.
Sinds de eeuwwisseling is de mentaliteit echter veranderd. Het Nederlands wordt nu steeds meer als een ‘pluricentrische’ taal beschouwd, wat betekent dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen een Nederlands-Nederlandse, een Belgisch-Nederlandse en een Surinaams-Nederlandse norm. Woorden die niet voorkomen in Nederland, zoals rondpunt en plattekaas, kunnen óók tot de standaardtaal gaan behoren. Als ze algemeen voorkomen in België en daar ook als ‘standaard’ worden ervaren, rekenen we ze tot de Belgisch-Nederlandse standaardtaal. Op dezelfde manier staan woorden die in Nederland, maar niet in België voorkomen – zoals wasemkap – steeds vaker te boek als ‘Nederlands-Nederlands’.
Tussentaal voor beginners
Tip |
Tussentaal |
Standaardtaal |
Versmelt woorden als niet, met, dat en wat met de woorden die erop volgen. |
‘Ik denk dasse wel genoeg verstand eeft, maar dasset nie altijd gebruikt.’ |
‘Ik denk dat ze wel genoeg verstand heeft, maar dat ze het niet altijd gebruikt.’ |
Laat de h voor een klinker vallen. |
elemaal |
helemaal |
Gebruik verkleinwoorden op |
boekske |
boekje |
Gebruik ge en gij en de bijhorende vormen u en uw. |
‘Ebt g’uw boek mee?’ |
‘Heb je je boek mee?’ |
Voeg een extra dat toe na voegwoorden en vraagwoorden als dat, wie, wat of hoe. |
‘Ik weet nie oe da zij em eeft leren kennen.’ |
‘Ik weet niet hoe zij hem heeft leren kennen.’ |
Verbuig lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. |
nen dikken tak |
een dikke tak |
Spreek het onderwerp van de zin twee keer uit. Of drie keer zelfs! |
‘G’ebt gij mij wél bedrogen!’ |
‘Je hebt mij wél bedrogen.’ |
Leid beknopte bijzinnen in met voor en van. |
‘Het was voor te lachen.’ |
‘Het was om te lachen.’ |
Gebruik dialectwoorden die een wijde verspreiding kennen in Vlaanderen. |
botten, politieker, vijs |
laarzen, politicus, schroef |
Ontken de dingen bij voorkeur twee keer. |
‘Ik eb nergens geen zin in.’ |
‘Ik heb nergens zin in.’ |
Belachelijke term?
Je denkt nu misschien: wat een belachelijke term, dat ‘Nederlands-Nederlands’. Dat vond mijn voormalige vakantielief alleszins. Waarom zeg je niet gewoon ‘Standaardnederlands’ als je het over de Nederlanders hebt en ‘Vlaams’ – of desnoods ‘Standaardvlaams’ – om de taal van de Vlamingen te benoemen? Het is een gevoelige kwestie. In de volksmond noemen Vlamingen hun Belgische Nederlands weleens ‘Vlaams’, maar Vlaamse neerlandici (ikzelf ook) worden doorgaans kregelig van die term, zeker als een Nederlander die hanteert.
Dat is eerst en vooral zo omdat taalkundigen de term Vlaams liever reserveren voor de dialecten van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen, en dat graafschap omvatte maar een deel van het huidige staatkundige Vlaanderen. Het West-Vlaams en Oost-Vlaams zijn Vlaamse dialecten, het Brabants en het Limburgs niet.
Daarnaast lijkt de term Vlaams ook te suggereren dat de taal van Vlamingen geen Nederlands is (of geen standaardtaal), terwijl Noord en Zuid taalkundig een hele geschiedenis delen, de term Nederlands van voor de splitsing van de Nederlanden stamt, en de verschillen tussen het noordelijke en zuidelijke Standaardnederlands eigenlijk maar oppervlakkig zijn. Geef toe: of je nu zegt dat je óp de trein zit of erín, we verstaan mekaar toch?
Atlas van het dialect in Vlaanderen van Johan De Caluwe, Veronique De Tier, Anne-Sophie Ghyselen en Roxane Vandenberghe is verschenen bij Lannoo.
Dit artikel komt uit ons novembernummer (2021).
Het nummer is te bestellen in onze webwinkel.
Liever meteen lid worden? Dat kan ook!