Dichteres in al haar talen
Oeverloos bulkt van de intrigerende beelden. In de dichtbundel is een moeder “gebouwd uit cactusbladeren / en het lijfje van een bijenkoningin”. “De ochtenden dragen het brood op hun ruggen” en “De lokroep van het bos blijft op je huid kleven”. Reken daar de inhoudelijke afrekening met monocultuur en een even intieme als krachtige vertelstem bij en je begrijpt waarom oeverloos de schrijfster bijna de C. Buddingh’-prijs 2022 opleverde. Criticus Tijl Nuyts voegde eraan toe: “De Nederlandse poëzie van de eenentwintigste eeuw zal poreus zijn of niet zijn, toont Nisrine Mbarki in haar magistrale debuut”.
Ze lijkt dus een geboren dichter, maar bij haar studiekeuze speelde ze toch eerst met het idee om tolk te worden. “Tot ik doorhad dat ik niets heb met bureaucratisch jargon, dat ik helemaal niet wil weten wat rechtbank in zes talen is. Ik ken liever zes woorden voor es of scharrelaar”, glimlacht ze in haar gezellige atelier in Amsterdam, tjokvol planten. “Ik wilde me in taal en filosofie verdiepen, serieus met schrijven bezig zijn. Uiteindelijk ging ik naar de theaterschool omdat dat de enige plek was waar dat kon. Later werd ik nog literair vertaler.”
Geest laten spreken
Intussen zit de jas van literair vertaler u als gegoten?
“Ja, dat werk past perfect bij mijn passie voor taal. Het is natuurlijk heel arbeidsintensief, en ik kan me erg machteloos voelen als ik weer op iets onvertaalbaars stuit, maar in essentie is het spelen. Ik vertaal op dit moment de Egyptische dichteres Iman Mersal, met name de bundel die mijn collega Richard Jacquemond naar het Frans vertaalde als Des choses m’ont échappé. Ik geloof dat Mersal een van de beste schrijvers uit de Arabische wereld is en zal zijn.”
Vanwaar zoveel lof?
“Ze is erg goed in het observeren van dagelijkse taferelen en die met een enorme herkenbaarheid én kwetsbaarheid vatten. Dat raakt mij, en het is natuurlijk wat ik zelf hoop te doen. Deze zomer was een man uit Eindhoven helemaal naar het Kunstenfestival in Watou komen rijden om me te vertellen hoeveel mijn bundel voor hem betekent. Dat vind ik zo mooi! In eerste instantie dicht ik omdat ik moet maken. Het is mijn manier om – zoals we in het Arabisch zeggen – mijn geest te laten spreken met de wereld. Als dan in tweede instantie die stem een lezer bereikt, ben ik ontzettend dankbaar.”
Goudjakhals
Waarover Mbarki haar geest wil laten spreken? Over eender wat haar intrigeert, antwoordt ze enthousiast. “Er is wel een verschil tussen poëzie en proza: als ik een deadline voor een column of theatertekst heb, kom ik naar dit atelier, zet het raam open, geef de planten water en begin te werken. Dat soort schrijven brengt een prettig evenwicht, want mocht ik alleen poëzie maken, ik zou te afhankelijk zijn van de zaadjes die ik daarvoor nodig heb. Ik verzamel die door te kijken, te luisteren, te denken. Vanuit zo’n observatie of kleine notitie – kijk, mijn muur hangt er vol mee – vertrek ik voor een onderzoek.”
Zit daarin de overgave? U schrijft: “Ik luister naar mijn botten / geef me over aan hun gezang”.
“Als iets me helemaal beetheeft, ga ik eindeloos googelen, boeken bestellen en lezen, en geef ik me er inderdaad aan over. Zo ben ik momenteel heel benieuwd naar de goudjakhals, dat dier dat tussen een wolf en vos in zit en onlangs in België is gespot. Ik wil er alles over weten en neem dat heel serieus. Voor anderen is dat absurd, maar ik geloof heilig dat dat onderzoek iets oplevert, zelfs al is het pas na tien jaar.”
Het valt op dat u, ondanks uw palmares, pas op uw 44ste debuteerde als dichter.
“Het voelde alsof ik me volledig beschikbaar moest stellen. Dat lukte lang niet, door de veelheid aan andere opdrachten en het feit dat ik mijn zoon alleen opvoed. Pas in de lockdown bleven de knetterharde deadlines uit en was er genoeg stilte om het luik in mijn hoofd te openen. Ik schreef de gedichten zo ongeveer in één keer achter elkaar – de inhoud zat vaak al jaren in mijn hoofd – en nam daarna de tijd om de juiste dramaturgische compositie te vinden: waar zit het begin en het einde, is er een midden, welke gedichten horen als clusters bij elkaar? Toen ik antwoorden op die vragen had, was alles rond als een cirkel.”
Omataal, tantetaal
Waarom is oeverloos gecomponeerd in het Nederlands, Arabisch, Frans én Tamazight?
“Omdat ik schrijven in één taal even beperkend vind als spreken van een ‘moedertaal’. In mijn jeugd zong papa altijd mee met platen met Arabische liedjes, onderling spraken mijn ouders Darija, het Marokkaanse dialect van het Arabisch, en buitenshuis of met vrienden gebruikten we Nederlands. Kwamen daar later nog bij: een omataal, een tantetaal, een straattaal, een vriendentaal, enzovoort.”
U ervoer nooit een Babylonische spraakverwarring?
“Helemaal niet. Vanaf mijn zesde ging ik bij mijn grootmoeder in Zuid-Marokko wonen en daar had ik niets aan mijn eerste talen, het Nederlands en Darija. Mijn oma sprak het Tasjelhit, een dialect van de Berbertaal Tamazight, mijn alomtegenwoordige tantes babbelden Frans en op school waren de lessen in het klassiek Arabisch. Maar ik leerde die drie nieuwe talen gewoon, zo flexibel ben je als kind. Het was ook niet dat ze me in Myanmar gedropt hadden; mijn familie en hun klanken waren geen totale onbekenden voor mij.”
Mijn moeder dacht dat ik het met Tamazight niet ver zou schoppen in het leven.
Nisrine Mbarki
Maar waarom woonde u uw hele basisschooltijd 4000 kilometer van huis?
“Mijn moeder vond het in het eentalige Nederland te arm. In Noord-Afrika spreken de meeste mensen Tamazight én Arabisch of een dialect daarvan, én Frans of Spaans. Die weelde schonken mijn ouders me door me daarheen te sturen. Je kinderen bij je houden is overigens een eerder westers principe. Veel mensen uit Noord-Afrika of het Midden-Oosten brengen hun kroost groot in ruimer familieverband. Op dit moment twijfelen Palestijnse vrienden van mij of ze in Haifa blijven of naar Londen gaan en hoe dat moet met hun baby. In mijn jeugd, de jaren tachtig, was het ook niet ongebruikelijk dat migranten hun kinderen naar het geboorteland brachten. Mijn oma was bovendien een ontzettend sterke, zorgzame vrouw met tien kinderen en dertig kleinkinderen. Mij bij haar laten opgroeien was voor mijn moeder even goed als thuis.”
In het gedicht ‘tong’ schrijft u: “mijn moeder ontnam mij haar taal en zichzelf”.
“Dat slaat vooral op het feit dat zij met mij haar moedertaal niet sprak. Ik kan me niet voorstellen dat ik met mijn zoon geen Nederlands zou praten; er zou zoveel zijn dat ik hem niet zou kunnen zeggen. Maar mijn moeder dacht, zoals veel van haar generatiegenoten, dat ik het met Tamazight niet ver zou schoppen in het leven, dat mij daarin opvoeden me zelfs een taalachterstand zou bezorgen. Dat is natuurlijk een gevolg van de Europese koloniale bezetting en de overheersing van het Arabisch.”
Konijnen
Het naturel waarmee Mbarki zich vandaag door haar polyglotte bos beweegt, is bijna jaloersmakend. Ze vertelt hoe heerlijk ze het vindt dat een Vlaamse vriendin met Turkse ouders tegen haar Frans, Engels en Turks spreekt, ook al begrijpt Mbarki dat niet. Zij mixt dan weer voor haar vriendin onbekende Arabische woorden in haar zinnen, en dat gaat perfect.
Ook als ze leest, hinkelt ze gretig van het ene naar het andere literaire pad. Al heeft ze toch het grootste zwak voor auteurs die spelen met de aard van de werkelijkheid, te beginnen met de Argentijn Julio Cortázar. “Zozeer dat ik durf te beweren dat hij de enige schrijver is van wie ik ooit heb gehouden. Als zijn personage een konijn braakt en vijf pagina’s later in een Parijs appartement vol konijnen woont, dan geloof je dat. Sowieso fascineert alles wat naast, boven of achter de werkelijkheid zit me mateloos.”
Omdat wat we waarnemen misschien niet zo waar is?
“Precies. Is wat ik zie, voel, ervaar wel echt zo? Hierin speelde mijn meertaligheid natuurlijk een enorme rol. Hoor ik iets in twee verschillende talen, dan schetst dat twee verschillende situaties. Dat is nou net de ongelooflijke rijkdom: als je maar één taal kent, ken je ook maar één concept, perspectief, manier van denken, cultuur, ideologie. Maar het moment dat ik Nederlands spreek, boort dat mijn volledige Nederlandse wezen aan; het moment dat ik Arabisch spreek, boort dat mijn Arabische wezen aan. Zo heb ik vele sleutels tot vele werelden.”
Rituele woorden
De “gespleten tong” die u in uw bundel aanhaalt, is een compliment in plaats van een verwijt?
“Absoluut. In oeverloos haal ik bewust de duivelse, enge connotatie van dat beeld onderuit. Ik spreek met die gespleten tong niet in elkaar tegensprekende, maar elkaar versterkende verhalen. Net zo weiger ik van migreren een discours van vluchten en ontworteling te maken. Ik draai het om en schrijf: ‘Landen zijn gemaakt om te verlaten’. Zoveel mensen rond mij zijn niet meer in het land waar zij of hun ouders geboren werden, maar ze voelen zich vanzelfsprekend geborgen. Ik heb dat sterk. Bijna overal voel ik me heel snel en heel erg thuis.”
Het maakt niet uit waar u bent?
“Niet echt, want er is een soort Shiva [de hindoeïstische god – red.] die mij vasthoudt met vele handen, lees: met vele talen. Die zijn ook als meerdere ouders voor mij. Ze stellen me in staat om me te verhouden tot anderen, want ik ken hun perspectieven en dat volstaat om me verbonden te voelen. Ik begrijp eigenlijk niet goed dat mensen zo naar onderlinge verschillen blijven zoeken, zichzelf zo los zien van de ander, want – het klinkt suf, maar het is zo – we zijn één grote familie. Ga enkele generaties terug en je ontdekt altijd wel een gedeelde oom of een boot die ergens is aangemeerd.”
Schieten woorden ondanks al hun kracht nooit tekort?
“Toch wel. Als ik met mijn grootmoeder praat, gebruiken we sis- en keelklanken die een bevestigend ‘ja’ verbeelden. Dat brengt zoveel meer nuance in taal, net zoals magische of rituele woorden dat doen. In mijn gedicht ‘in den beginne’ schrijf ik over ‘de woorden die grootmoeders begroeven / uit angst opgepakt te worden voor hun bokkenpoten’. De hedendaagse westerse taal is zo rationeel, maar wat met alle associaties ernaast en ertussen? Als ik alleen Nederlands of Engels mag spreken, ben ik veel minder vrij dan als ik denk, want dat doe ik in al mijn talen tegelijk.”
Afgestraft
In welke talen droomt u?
“Ook weer in al mijn talen, en onlangs zelfs in het Hindi, waarvan ik maar een paar woorden ken – de menselijke geest is zo fascinerend. Gedichten schrijven benadert die droomvrijheid heel erg: daarin hoef ik niet te schakelen, schaven, elimineren, het hoeft zelfs grammaticaal niet te kloppen. Poëzie is voor mij de ultieme speeltuin.”
Moeten we jonge generaties ook zo laten dartelen met woorden?
“O ja! Sinds een paar jaar ben ik fulltime gaan schrijven, maar daarvoor gaf ik twintig jaar literatuur- en filosofielessen aan kleuters en basisschoolleerlingen. Daarin kon ik behoorlijk onconventioneel zijn, want ik liet hen in meerdere talen vertellen en schrijven. Die ontzettende rijkdom die kinderen in zich dragen die anders altijd werd afgestraft – ‘Niet in je moedertaal spreken!’ – werd dan wél gehoord en erkend. Ik legde de verhalen per kind vast en gaf ze aan hen mee in een zelfgenaaid boek. In de filosofielessen leerde ik ze vooral relativeren. Op een dag kwam er een klacht binnen van een moeder, want haar kleuter had gezegd: ‘Ja, maar jij bestaat eigenlijk niet.’ Ik dacht: missie geslaagd! Alles is betrekkelijk, toch?” (Lacht)
Nisrine Mbarki
Tilburg is de officiële geboorteplaats van Nisrine Mbarki (1977), maar ze is evenzeer thuis in de streek van Marrakesh, waar haar ouders opgroeiden, en in Amsterdam, waar ze met haar veertienjarige zoon woont. In 2016 was ze medeoprichter van het theatergezelschap Landgenoten, waarvoor ze teksten schreef. Vandaag de dag werkt ze als programmamaker voor het literatuurfestival Winternachten en maakt ze literaire vertalingen van het Arabisch en het Engels naar het Nederlands, bijvoorbeeld van het werk van Fatena Al-Ghorra, bell hooks en Etel Adnan.
Als redactielid van de Poëziekrant en trouwe bijdrager aan gevestigde tijdschriften als De Gids en Het liegend konijn stond haar dichtersnaam al enige tijd op de kaart, maar pas begin 2022 verscheen haar volwaardige debuut, oeverloos. De juichende recensies – “grote taalkracht”, “intellectuele diepgang” – en de nominatie voor de C. Buddingh’-prijs bewijzen dat het het wachten waard was.
Alsjeblieft!
Dit interview uit het november/decembernummer (2022) van Onze Taal kreeg je cadeau.