Hamers hebben niet altijd bestaan. Dat was in het bijzonder vervelend voor timmerlui. Zij sloegen de spijkers destijds met hun voorhoofd in het hout. De uitdrukking spijkers met koppen slaan is daarvan nog een overblijfsel.
Tot op een dag iemands hoofd afbrak. De man in kwestie miste zijn doelspijker en stootte zijn voorhoofd zó hard tegen de onderrand van een balk dat zijn kale kop achteruitplooide, afbrak en wegrolde. Moest hij z’n hoofd er maar bij houden, zei de volksmond later.
Het hoofd bleef liggen en men liet een nieuwe vakman komen. Die zag zijn kans om dubbel zoveel te verdienen, door niet enkel met zijn eigen voorhoofd, maar tegelijk ook met dat van zijn excollega te timmeren.
Hij stak een korte stok in het afgebroken hoofd en noemde het nieuwe werktuig ‘Hamer’. Als eerbetoon aan de vorige eigenaar van het hoofd; die heette zo. Hamer was toen een heel gewone voornaam. Later werden hamers ook van andere materialen gemaakt en bijgevolg niet langer met een hoofdletter geschreven.
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het juninummer (2022) van Onze Taal kreeg je cadeau.