Toen de Franstalige zanger Stromae in januari te gast was bij Matthijs van Nieuwkerk in diens programma Matthijs draait door, werd hij niet geïnterviewd. De showrubrieken op internet wisten waarom: Van Nieuwkerk doet geen interviews in een taal die hij niet perfect beheerst. Die vermeende vorm van “taalvrees”, zoals een website het noemde, is voor veel mensen herkenbaar.
Soms gaat die koudwatervrees nog een stapje verder: dan schámen mensen zich regelrecht voor de manier waarop ze spreken. Die schaamte zit soms zelfs zó diep dat zij het zich decennia later nog kunnen herinneren. De gêne begint soms al in de kindertijd. Dat blijkt ook uit een inventarisatie die we hebben gehouden onder de lezers en volgers van Onze Taal. Iemand beschrijft bijvoorbeeld hoe hem hardhandig een tong-r werd aangemeten met een vibrerende machine onder de kin, met strenge bevelen van logopedisten en met een boekje om thuis te oefenen: “Daarin stonden zinnen als ‘Brechtje breit bruine broekjes’ ... Ik durfde dat boekje alleen open te slaan in de grote boom in de tuin. Toen ik die r een keer te pakken had, mocht ik het demonstreren aan de klas. Dat mislukte volkomen. Het schaamrood stond mij op de kaken, en de pret in de klas was groter dan ooit.”
Spycholoog
Ook op latere leeftijd blijven fouten ervoor zorgen dat je wel door de grond kunt zakken van schaamte. Dat je je jezelf ‘spycholoog’ en ‘weps’ hoort zeggen, of in een bijeenkomst met museumdirecteuren twijfelt over de klemtoon in catalogus en notulen. Dat je de Engelstalige filmtitel Die Hard uitspreekt op z’n Nederlands of de voornaam van Jan Vayne juist op z’n Engels.
Maar de diepstgewortelde vorm van schaamte is misschien wel de gêne over je héle taalgebruik. Als je ongelukkig bent met je dialectachtergrond bijvoorbeeld. Zo vertelt een lezer van Onze Taal: “Ik heb drie hbo-opleidingen gedaan en sta al twintig jaar voor de klas, maar doordat ik een accent heb, denkt men vaak dat ik niet slim ben. Ook word ik vaak nagepraat, wat als heel vernederend voelt.”
Om die gênante momenten uit de weg te gaan, stoppen sommige mensen er dan ook enorm veel moeite in om die accenten af te leren:
- Toen ik tien was, verhuisden we vanuit Den Haag naar Lochem in de Achterhoek. Dat was wennen! Opeens tussen tieners die ‘Ajuus’ riepen, en een heel andere r-uitspraak hadden. Ze vonden mij een kakker. Inmiddels kan niemand meer horen waar ik vandaan kom.
- Door mijn Limburgse accent werd ik gezien als een knullig, zachtaardig, niet al te snugger persoon. Ik heb hard gewerkt om mijn accent zo goed mogelijk weg te moffelen. Dat is mij goed gelukt. Tijdens een sollicitatiegesprek vroegen ze wanneer ik naar Limburg was gekomen. Missie geslaagd.
Het allersterkst is die onzekerheid misschien wel voor mensen die niet in het Nederlands zijn opgegroeid:
- Als buitenlander heb ik misschien net even meer ervaring met taalschaamte. Sommige situaties zijn grappig, andere wat minder leuk. In plaats van ‘Is het vis?’ heb ik weleens ‘Het is vies’ gezegd tegen mijn schoonmoeder, die een heerlijke feestelijke maaltijd klaargemaakt had. Na drie jaar in Nederland moet ik erom lachen, maar toen ...
Het valt op hoe hard mensen voor zichzelf kunnen zijn.
Spontane spreektaal
Bij het lezen van alle anekdotes valt op hoe hard mensen voor zichzelf kunnen zijn. Zelfs als er niemand is die je corrigeert, schamen mensen zich soms. Vooral degenen die zich zowel ‘taalliefhebber’ als ‘perfectionistisch’ noemen, hebben daar een handje van. Dan merken ze een verschil op tussen wat ze zeggen en hoe het eigenlijk had gehoord: ze vinden dat ze afwijken van de norm.
En om die normen draait het vaak bij taalschaamte. De Duitse taalfilosofe Renate Bartsch maakte ooit het onderscheid tussen taalnormen die ‘geaccepteerd zijn’ en normen die ‘existeren’. Op school leer je bijvoorbeeld dat je zegt ‘groter dan’, ‘ik zie hen’ en ‘een aantal mensen gaat’, maar op dat moment zeg je misschien al ‘groter als’, ‘ik zie hun’ en ‘een aantal mensen gaan’ – en daardoor overtreed je de aangeleerde regels gemakkelijk in je spontane spreektaal. In de termen van Bartsch: de norm wordt wel ‘geaccepteerd’, maar deze ‘existeert’ in de praktijk niet.
AnalfabetismeEén op de zes Nederlanders is laaggeletterd. De schaamte die daarmee gepaard gaat, is vaak enorm. Een indringend voorbeeld van taalschaamte door analfabetisme geeft Bernard Schlink in zijn boek De voorlezer. Het hoofdpersonage Hanna verbergt haar analfabetisme met alle mogelijke trucjes. Kan ze op haar werk promotie maken? Dan weigert ze of neemt ze ontslag. Als zij zich na de Tweede Wereldoorlog voor een rechtbank moet verantwoorden voor haar daden als kampbewaakster, neemt ze meer schuld op zich dan ze heeft. Ze zegt auteur te zijn van een – zeer belastend – document om maar niet te hoeven bekennen dat ze analfabeet is en krijgt levenslang. |
Door de mand
Wie de norm niet hanteert, kan vervolgens de aansluiting missen met de groep waartoe die zou willen behoren. Dat gebeurt bijvoorbeeld vaak met mensen die zich opwerken op de sociale ladder, iets wat wel ‘klassenmigratie’ wordt genoemd. Onderwijssocioloog Jan Brands, die in 1992 promoveerde op onderzoek naar academici met laaggeschoolde ouders, schreef erover: “Het taalgebruik van iemand luistert heel nauw. Het geeft voor betrokkenen aan waar iemand staat en of hij of zij er al dan niet bij hoort. Er valt immers uit te beluisteren of iemand ‘gewoon’ is, dat wil zeggen: ‘net als wij’.”
De academici die Brands sprak, kennen de ervaring ‘op je plaats gezet’ te worden. Ze werden bijvoorbeeld uitgelachen als ze kennen en kunnen door elkaar haalden, of als de z bij hen klonk als een s, en andersom (‘de son in de see sien sakken’, ‘een zeinstoring’).
Ook door gespreksonderwerpen kunnen de eerstegeneratiestudenten zich uitgesloten voelen. Wie opgroeit in een omgeving waarin nooit over ‘catalogi’ en ‘Kierkegaard’ wordt gesproken, valt voor zijn gevoel door de mand bij een verkeerde uitspraak.
De Franse schrijver Édouard Louis verwoordt het fraai in zijn recentste boek Veranderen: methode: “Ik was nog nooit in het buitenland geweest, ik was nog nooit naar het toneel of de film geweest. [Ik besefte] ineens dat mijn moeder niet had gestudeerd, dat ze de woorden verhaspelde als ze sprak, dat ik haar in onze veertien jaar samen nog nooit met een boek in haar handen had gezien.” Ook aan zijn lachen – te hard, te onbeheerst – merkten klasgenoten dat Louis uit een ander milieu kwam.
Plaatsvervangend
Die schaamte door klassenmigratie werkt tot slot ook andersom: wie als eerste in de familie is gaan studeren, wordt er soms op aangekeken bij een bezoek aan familie of oude vrienden te ‘moeilijk’ of te ‘Randstedelijk’ te praten. Die twee werelden kunnen gaan botsen. Zo schreef een van ons zelf ooit in een column op Literair Nederland:
Toen ik, als eerste in de familie, mijn doctoraal haalde, zetten mijn ouders op de kabelkrant, die bestond nog in die tijd, een trots bericht: ‘Gefeliciteerd met je bull’, met dubbel-l. Woedend was ik. Van schaamte. Voor hen, voor hun goede bedoelingen en naïviteit. Ik liet het bericht aan geen van mijn vrienden zien. Nu is er vooral ontroering. Ze waren trots en hadden hoop: een kind dat studeert, is een kind dat het later beter krijgt.
Het is een vorm van ‘plaatsvervangende schaamte’: je schaamt je voor de taal van een ander omdat je jezelf toch tot diezelfde groep vindt behoren – zoals Nederlanders in Antwerpen zich weleens schamen voor hun taal omdat ze weten dat Antwerpenaren soms neerkijken op luidruchtige Hollanders.
Jan Brands schreef dus over de grens tussen hoog- en laagopgeleide mensen, maar er zijn natuurlijk zoveel meer factoren die je identiteit bepalen: je leeftijd, je geboorteplaats, je huidige vrienden en collega’s, je gender- en seksuele identiteit, enzovoort. En al die factoren kunnen ervoor zorgen dat je in de knoop komt met de heersende norm. Wie als man opeens ontdekt dat hij te vrouwelijk klinkt, te plat of ‘te homo’ (of juist te weinig), kan zich om die reden gaan schamen. Omgekeerd kan het ook juist taaldiscriminatie in de hand werken.
Uitgestorven door schaamteIn februari van dit jaar overleed in Vuurland de 93-jarige Cristina Calderon, de laatste spreker van het Yamana. De Yagan-bevolking is niet helemaal uitgestorven, maar de jongere leden hebben nooit het Yamana geleerd, volgens de dochter van Calderon omdat ze zich schaamden; ze werden uitgelachen door de ‘gringo’s’, de witten, als ze de taal spraken. |
Gekleurd
In Nederland en Vlaanderen hebben we het misschien relatief weinig over taalschaamte en taaldiscriminatie. Dat is in andere landen wel anders. Zo is er in Frankrijk recentelijk een wet aangenomen die taaldiscriminatie en het bespotten van accenten verbiedt.
Of zo’n wet ook hier ingevoerd zou moeten worden? Nog mooier zou het natuurlijk zijn als mensen tróts zouden zijn op het feit dat hun taal op een of andere manier ‘gekleurd’ is. Dat mensen hun identiteit niet willen verbergen en de taal gebruiken om die aan de buitenwereld te tonen. Maar de eerste stap bij het overwinnen van taalschaamte is: erkennen dat die bestaat.
Weg, kortom, met de taalschaamte-schaamte!
Na al die jaren nog gênantWe riepen de volgers van de sociale media van Onze Taal op voorbeelden in te sturen van de momenten waarop zij zich schaamden voor hun taal. Opvallend genoeg zat veel schaamte kennelijk zó diep dat mensen het zich decennia later nog konden herinneren: Een vriendin van me was een zeer keurig meisje uit het Gooi met adellijke ouders. In een van onze gesprekken ging het over mijn opa. Plots onderbrak ze me. ‘Sorry hoor, wij zeggen ‘grootvader’, niet ‘opa’.’ Ik kreeg een kleur en ik schaamde me, maar ik wist niet precies waarvoor. Een dag later heb ik haar gezegd dat ik dit soort kritiek onaardig en onnodig vond. En daar was ze het achteraf bezien mee eens, maar ze bleef wel bij haar mening. In de gesprekken die volgden, lag nu een lading op al mijn woordkeuzes. Zo’n klein woordje, zo’n groot effect. Het is inmiddels tien jaar geleden, maar als ik iemand op televisie ‘grootvader’ hoor zeggen, moet ik altijd even lachen. ‘Opa’ mag ook hoor. |
De auteurs danken alle respondenten voor hun medewerking.
Ronny Boogaart is universitair docent aan het Leiden University Centre for Linguistics. Eric de Rooij is geestelijk verzorger en schrijver – onlangs verscheen zijn tweede roman Augustus (Uitgeverij kleine Uil).
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het julinummer (2022) van Onze Taal kreeg je cadeau.