‘Ik ben uni!’ ‘Ga je nog stad?’ Het zijn zomaar wat zinnetjes die wij de afgelopen jaren steeds vaker om ons heen zijn gaan horen. Ze komen met name voorbij op WhatsApp, maar ook in gewone gesprekken onder jongeren, bijvoorbeeld aan de telefoon. Opvallend aan die zinnen: er is geen lidwoord (de of het) of voorzetsel (bijvoorbeeld op of naar) in te bekennen.
Zelf kijken we er al niet meer van op, maar we merkten dat veel (oudere) collega’s deze constructie niet kenden. Uit een zoektocht op het internet bleek dat er ook nog maar weinig over bekend was. We bleven dus met nogal wat vragen zitten: wie gebruikt deze constructie precies en waarom? Maar ook: waarmee associëren Nederlandstaligen de zinnen en wat vinden ze er zoal van?
Kritisch
Om antwoorden te vinden op onze vragen hebben we een vragenlijst uitgezet onder moedertaalsprekers van het Nederlands, waarop bijna tweehonderd mensen hebben gereageerd. Ongeveer de helft van hen gaf aan dit soort zinnetjes weleens te horen, en een kwart gaf aan ze ook zelf te gebruiken. En onze vermoedens werden bevestigd: het gaat om informele jongerentaal die vooral onder vrienden en leeftijdsgenoten wordt gebruikt.
De meeste deelnemers van boven de 25 jaar, en zeker die van boven de 35 jaar, kenden en gebruikten de constructie niet of nauwelijks. En juist de deelnemers die er niet bekend mee waren, waren kritisch over dit taalgebruik. Ze vonden het stom, dom, lelijk, asociaal en irritant. De jongere deelnemers waren er over het algemeen wel bekend mee, en de deelnemers die dit gebruik met enige regelmaat hoorden, oordeelden een stuk milder: hoewel ze het ook niet bijzonder goed of mooi vonden, was het voor hen wel acceptabel. Ze vonden de constructie zelfs overwegend hip. In onze resultaten zie je dus een welbekend effect: onbekend maakt onbemind.
Het is niet zomaar een taalfoutje: jongeren hebben sterke intuïties over deze zinnen.
Sterke intuïties
Veel mensen associëren zinnen als ‘Ik ga stad’ dus met taalverloedering. Maar het is niet zomaar een vergissing, een taalfoutje of ‘gebroken’ Nederlands: jongeren hebben sterke intuïties over dit soort zinnen, en er zijn strenge grammaticale regels voor. Zo kunnen bijna alle zelfstandig naamwoorden die een locatie aanduiden (zoals stad, strandje, Appie [= Albert Heijn]) in de zinnetjes worden gebruikt, maar dan moeten ze wel bekend zijn bij de deelnemers aan het gesprek. ‘Kom je stad?’ is dus geen uitnodiging om naar een willekeurige stad te gaan, maar naar de stad waar de gesprekspartners altijd afspreken. En alleen werkwoorden die van zichzelf niet zoveel betekenis hebben, zoals gaan of zijn, kunnen gebruikt worden: ‘Ik ga Maccie [= McDonald’s]’, ‘Ik ben kermis’, ‘Ik blijf fissa [= feestje]’, ‘Ik kom strandje.’ Werkwoorden die een specifieke manier van verplaatsing aanduiden, kunnen dan weer niet: ‘Ik fiets bios’, ‘Ik loop KFC’ en ‘Ik rijd osso [= huis]’ zul je niet snel horen.
Opvallend is dat veel deelnemers aan ons onderzoek dit gebruik associeerden met mensen die een andere moedertaal dan het Nederlands hebben – maar dat waren vooral deelnemers die het nog nooit eerder hadden gehoord. Mensen die de zinnetjes vaker horen of zelf gebruiken, associeerden de constructie eerder met het studentenleven en met uitgaan. Zo kan iemand makkelijk roepen: ‘Kom Nimma, fissa is daar!’ (‘Kom naar Nijmegen, het feest is daar!’). Maar het gebruik van dit soort zinnetjes is niet beperkt tot studentikoze contexten. Je kunt ook prima zeggen: ‘Ben nu kapper’, ‘Hoe laat ga je bios?’ of ‘Ik ga Appie, ben jij stad?’
Ook komt er de nodige ironie bij om de hoek kijken: jongeren gebruiken de constructie soms voor de grap, om anderen na te doen. Maar ondertussen duikt die dus wel steeds vaker op – en hoe vaker we dit soort zinnetjes horen, hoe meer we ze zullen accepteren en waarderen.
Antwerpen gaan
Interessant is dat dit soort constructies ook bestaan in andere (jongeren)talen. In het Duits van Berlijn gebruikt de jeugd evengoed ‘Ich gehe Stadt’ in een taalvariant die bekendstaat als het Kiezdeutsch. En in de Citétaal in Belgisch-Limburg (gesproken in de omgeving van Genk) worden ook met regelmaat voorzetsels en lidwoorden weggelaten: ‘Ik ga Antwerpen’ is daar een niet onbekende uiting. Het Kiezdeutsch en Citétaal zijn jongerentalen die voornamelijk in de stad worden gebruikt. Deze taalvarianten vinden hun oorsprong in een mengeling van talen die door (werk)immigranten werden gesproken. Arbeiders met verschillende (talige) achtergronden kwamen samen, en vanuit dat contact ontstonden nieuwe zogenaamde ‘multi-etnolecten’: taalvarianten gebruikt door mensen met verschillende etnische achtergronden.
Kan het dan zo zijn dat deze Nederlandse constructie ook is voortgekomen uit zo’n situatie? Daar lijkt het wel op, als we de Nederlandse straattaal erbij betrekken. Ook die is ontstaan in situaties met veel taalcontact, en veel straattaalwoorden komen uit het Sranan (Surinaams): denk bijvoorbeeld aan osso (‘huis’), doekoe (‘geld’) en loesoe (‘weg’). Inmiddels wordt straattaal door jongeren van allerlei verschillende achtergronden gebruikt.
Opvallend is dat in de Surinaamse variant van het Nederlands vaak woordjes worden weggelaten in zinnen als ‘Ik weet niet’, ‘Is goed’ en ‘Ik heb geen zin in.’ Met name ‘Ik ga nergens’ en ‘Waar ga je?’ lijken verdacht veel op ‘Ik ga stad’, aangezien ook daar het voorzetsel ontbreekt. Het zou dus zomaar kunnen dat zinnetjes als ‘Ik ga stad’ hun oorsprong vinden in situaties van taalcontact en inmiddels deel zijn geworden van jongerentaal – maar zeker weten doen we het niet.
Ronddartelen
We zijn benieuwd wat de toekomst doet met zinnen als ‘Ik ben uni’: dit specifieke zinnetje lezen wij zelf bijna dagelijks in onze groepsapps en veel van onze vrienden werpen de zinnetjes ook buiten de getypte dimensie op tafel. We hebben tevens een collega van rond de pensioenleeftijd gevonden in wiens gezins-app de zinnetjes ook af en toe blijken rond te dartelen. De zinsconstructie lijkt dus langzamerhand terrein te winnen. En als we die vaker horen, ook al is het met een ironische ondertoon en voornamelijk in de studentenkroeg, dan kan die op een dag zowaar worden opgenomen in het Standaardnederlands.
Andere jongerentaalZinnetjes als ‘Ik ga stad’ lijken een onderdeel van jongerentaal te zijn, zoals er altijd jongerentaal is geweest – en dat geldt ook voor de aversie daartegen. Toen straattaal terrein won, eind jaren negentig, werd die (ten onrechte) gezien als een ‘gevaarlijke’ variant van het Nederlands die zou leiden tot verloedering van onze taal. Sprekers ervan zouden een gebrekkige kennis van het Nederlands hebben, zo dacht men, en een lage positie in de maatschappij. Bij zinnen als ‘Ik ga stad’ leven soortgelijke associaties. Studenten spreken een jongerentaal die wemelt van de afkortingen, zoals spebi en biba’s (‘speciaalbier’ en ‘bitterballen’, waarover Ande Cremers eerder dit jaar al schreef in Onze Taal). Men vindt die studententaal doorgaans elitair en hautain, maar ook vernieuwend en hip – en dat laatste wordt óók gezegd over zinnen als ‘Ik ga stad.’ |
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het zomernummer (2024) van Onze Taal kreeg je cadeau.