Interview met Luis Miguel Rojas-Berscia
Veel steden hebben een stadsdichter, maar Nijmegen heeft daarnaast, als enige gemeente in de Lage Landen en waarschijnlijk zelfs in de hele wereld, een ‘stadstaalkundige’. Die functie wordt bekleed door iemand die oorspronkelijk niet uit Nijmegen komt, en ook niet uit Nederland, maar uit Peru: de 34-jarige taalwetenschapper Luis Miguel Rojas-Berscia, docent aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. Met een groep studenten gaat hij sinds vorig jaar augustus na welke talen er zoal worden gesproken in Nijmegen, en hoe het staat met het dialect van de stad. De eerste resultaten van het onderzoek worden op 23 mei bekendgemaakt. Dan zal Rojas-Berscia ook officieel worden gepresenteerd als stadstaalkundige.
Een Peruaan die stadstaalkundige wordt in Nijmegen: dat is verrassend. Hoe kwam je hier terecht?
Rojas-Berscia: “Ik ben drietalig opgevoed, in het Spaans van mijn Peruaanse vader en het Italiaans en Piëmontees van de familie van mijn moeder, die wortels heeft in de Italiaanse streek Piëmont. Al jong was ik enorm gefascineerd door taal en talen, en dus ging ik ook taalwetenschap studeren. Als student hield ik me in Peru bezig met de taal van de Shawi, een inheems volk in het Amazonegebied. In 2013 vertrok ik naar Nijmegen omdat ik graag mijn master wilde doen bij Pieter Muysken, een Nijmeegse hoogleraar die een internationaal befaamd deskundige was op het gebied van Zuid-Amerikaanse inheemse talen. Na die master begeleidde hij, samen met taalkundige Stephen Levinson, ook mijn promotie-onderzoek. Helaas is Muysken in 2021 overleden. Mijn proefschrift ging over de achtergronden van de grote taaldiversiteit in Zuid-Amerika en had het Shawi als casestudy.”
Blokkering
“Vervolgens heb ik in de Grote Zandwoestijn in Australië onder andere de Kukatja-taal bestudeerd, en in Taiwan het Yilan-creools. Uiteindelijk kwam ik in 2022 terug in Nijmegen voor een postdoctoraal project over het Nijmeegs, een taal waarmee ik me sinds die tijd ook ben blijven bezighouden.”
Hoe past het Nijmeegs in het rijtje talen die je hebt onderzocht?
"Het Nijmeegs – wij zeggen hier ‘Nimwèègs’ – is óók een inheemse taal. Wat een taal inheems maakt, heeft niets van doen met eigenschappen van die taal zelf, maar alleen met externe sociale factoren, zoals economische relaties en ongelijke machtsverhoudingen. Zo heb ik ontdekt dat het Shawi een soort van blokkering heeft ondergaan doordat de Shawi steeds meer Spaans zijn gaan gebruiken voor de handel en andere contacten met de buitenwereld. De eigen taal werd daardoor iets voor alleen in het dorp.”
“Iets dergelijks is er ook met het Nijmeegs aan de hand. De informanten die ik heb gesproken, zeggen bijna allemaal dat ze het Nimwèègs dat ze in hun jeugd vlak na de Tweede Wereldoorlog in de Nijmeegse wijk Benedenstad spraken, nu niet meer gebruiken. Ze schamen zich ervoor. Dat is ook wel te begrijpen, want het Nijmeegs gold in het verleden als een ‘lelijk’ dialect. Hier zie je dus ook zo’n soort blokkering.”
Voetbal-lect
Heb je intussen nieuwe ontdekkingen over het Nijmeegs gedaan?
“Ja, zeker. Een van de mooiste is dat het dialect ondanks die blokkering door oudere sprekers niet verdwenen is, maar dat het zich heeft verplaatst. Ik heb gemerkt dat heel veel mensen die Nijmeegs konden praten een connectie hadden met de voetbalclub NEC. Het werd ons duidelijk dat het Nijmeegs niet langer gesproken wordt in de Benedenstad, of ergens anders in de stad, maar alleen bij thuiswedstrijden van NEC, in het stadion De Goffert. Daar hoor je dan uitdrukkingen als haije (‘hou je goed’) en tot kiek (‘tot kijk’). Het ‘huus’ van het Nijmeegs is niet langer de stad met zijn oudere sprekers, maar De Goffert, met vooral ook jeugdige supporters. In de taalkunde hebben we het vaak over een ‘sociolect’: de taal van een sociale groep. Maar hier zou je kunnen spreken van een ‘voetbal-lect’.”
“Bij die jonge NEC-supporters zagen we daarnaast een verschijnsel dat taalkundige Kristel Doreleijers al eerder heeft ontdekt in Brabant: dat jongeren zich nadrukkelijk als groep identificeren door hun dialect extra aan te zetten. Ze doen dat met zogeheten ‘hyperdialectismen’. In Brabant breiden ze bijvoorbeeld de dialectvorm unnen hond (‘een hond’) bewust uit tot unnenen hond – ze doen er dus een schepje bovenop. In Nijmegen doen ze tegenwoordig ook aan hyperdialectismen. NEC-supporters nemen daarbij ook rustig kenmerken van andere dialecten over. Ze gebruiken bijvoorbeeld brabantismen, en kieken laten ze vaak een beetje Haags klinken: als kèken.”
Veldwerk
Hoe zit het met het andere onderdeel van het stadstaalkundige-project: de taaldiversiteit in Nijmegen?
“Nijmegen blijkt echt meertalig te zijn. Naast Nederlands en Engels hoor je er bijvoorbeeld ook Turks, Marokkaans-Arabisch, West-Armeens en talen van de Syrische en Afghaanse gemeenschap, en naast Nijmeegs ook Venloos, Groesbeeks en Arnhems. Een paar jaar geleden kwam ik hier in het zogeheten Language Exchange Café een vrouw uit Bolivia tegen die als moedertaal het Quechua had, de taal die al werd gebruikt in het Inca-rijk. Ik kan die taal ook spreken – in Peru heb ik er les in gegeven. Ik vond dat leuk, maar ik was vooral verrast: het Quechua komt ook voor in Nijmegen! En wie weet welke talen er nog meer zijn. Dat willen we ontdekken.”
“De afgelopen maanden hebben we in de stad met twintig studenten antropologisch-taalkundig veldwerk gedaan. Maar er is nog meer onderzoek nodig. Een moeilijkheid daarbij is dat het voor Nederlandse studenten lastig is om in contact te komen met sprekers van meer exotische talen. Met die Boliviaanse vrouw had ik bijvoorbeeld een klik doordat we allebei uit Zuid-Amerika komen. Voor een Nederlandse student is het moeilijker zo’n contact te leggen. We moeten nog zien hoe we dat gaan oplossen.”
Twintig talen
Dat Rojas-Berscia geen moedertaalspreker van het Nederlands is, is natuurlijk wel te horen, maar hij spreekt onze taal vlot en tamelijk vlekkeloos – ongeveer zoals koningin Máxima. Ook het Nijmeegs heeft hij onder de knie. Zinnetjes als ‘Haije! We sien mekuir!’ (‘Doei! We zien elkaar!’) klinken uit zijn mond heel authentiek, net als het lied dat hij aanheft als hij nog een voorbeeld van Nijmeegs wil geven: ‘Al mot ik kruupen’, van Gradus van Nimwegen.
Heel bijzonder is dat Rojas-Berscia daarnaast nog veel meer talen spreekt – zelf denkt hij dat het er zo’n twintig zijn. Hij doet er wat bescheiden over (“Hyperpolyglot? Dat zeggen ze; het zijn niet mijn woorden”), maar zijn opsomming is imposant: hij spreekt Engels, Nederlands, Spaans, Italiaans, Piëmontees, Frans, Duits, Portugees, Esperanto, Roemeens, Catalaans, Zuid-Quechua, Chinees (Mandarijn, “mijn favoriete taal; ik geef er ook les in”), en de inheemse talen die hij bestudeerde, zoals Shawi, Kawki en Kukatja. En dan zijn er ook nog een paar talen die hij niet vloeiend beheerst: het Japans, Koreaans, Latijn, Oudgrieks en Bijbels Hebreeuws. Op dit moment is hij bezig Servisch, Oekraïens, Thais en West-Armeens aan het rijtje toe te voegen.
Wanneer ontdekte je dat je aanleg hebt om vreemde talen te leren?
"Al toen ik heel jong was. Ik ben dus drietalig opgevoed, en omdat mijn ouders al snel doorhadden dat ik talen heel leuk vond, werd ik op mijn derde naar een tweetalige, Spaans-Engelse school gestuurd, waar ik werd ondergedompeld in het Engels. Op de lagere school, toen ik een jaar of negen was, kreeg ik Frans, en dat vond ik zó leuk – daarmee is mijn liefde voor talen, en vooral voor grammatica, echt begonnen. Sinds die tijd ben ik eigenlijk voortdurend talen aan het leren.”
Significant other
Hoe pak je het leren van een taal aan?
“Als de grammatica van een taal nieuw voor me is, dan begin ik dáármee. Ik ben niet alleen verliefd op grammatica, het is ook echt de basis. Wat ook belangrijk is, is dat je niet bang moet zijn om fouten te maken – sterker nog: je moet juist probéren om fouten te maken. Daar leer je het meest van.”
“Maar echt essentieel is dat je ervoor zorgt dat je een ‘significant other’ hebt: iemand met wie je de taal kunt spreken, die een voorbeeld voor je is en met wie je je kunt meten. Nu ik Oekraïens leer, praat ik regelmatig met een vriend daar, en voor het Nijmeegs had ik contact met de Nijmeegse actrice Evie van den Heuvel en met Hennie Linders, de beroemdste promotor van het stadsdialect – als NEC-supporter is hij ook bekend als Henniessee.”
In de taalkunde is er zoiets als de ‘kritische periode’: de tijd waarin je als kind het meest ontvankelijk bent voor nieuwe talen. Kostte het jou na die periode meer moeite om talen te leren?
Lachend: “Nee, die kritische periode werkt bij mij kennelijk niet; mijn taalleervermogen blijft altijd actief. Het zou kunnen dat de woordenschat me meer moeite is gaan kosten, maar verder merk ik niet veel verschil.”
Erfgoed
Veel mensen voelen zich een ander persoon als ze een andere taal spreken, zo bleek bijvoorbeeld uit een artikel dat vorig jaar in Onze Taal stond. Heb jij dat ook?
“Als ik een Spaans artikel van mij vergelijk met een stuk dat ik in het Engels schreef, dan zie ik twee verschillende mensen. Dat is ook zo als ik lesgeef. In het Spaans ben ik vrolijker; in het Engels word ik misschien een beetje te serieus. In het Nederlands gebruik ik soms wat Nimwèègs om het wat luchtiger te maken. Het zijn allemaal verschillende manieren om het denken te presenteren – en dat is een kwestie van erfgoed, van cultuur.”
Welke taal gebruik je privé, bijvoorbeeld voor boodschappenbriefjes? En in welke taal droom je?
"Mijn vriend komt uit Uruguay, dus thuis gebruiken we altijd Spaans. Dromen doe ik in alle talen die ik heb geleerd, en dat verbaast me weleens.”
Over talen bestaan allerlei vaste ideeën, bijvoorbeeld dat Frans de taal van de liefde is, en dat Duits bij uitstek geschikt is voor filosofie. Hoe zie jij dat, als ervaringsdeskundige?
“Dat zijn allemaal volkswijsheden. En die clichés kunnen ook gebruikt worden voor het discrimineren van inheemse talen. Je kunt zeggen: in een inheemse taal kun je geen tekst over filosofie schrijven, en dus is het een domme taal. Maar dan moet je bedenken dat je in het Nederlands of het Duits misschien geen goede beschrijving kunt geven van de aard en het gebruik van de verschillende planten van de Amazone. Het heeft allemaal dus ook weer heel veel te maken met de cultuur, met de achtergrond van de mensen die de talen spreken.”
Wat heeft je enorme talenkennis je geleerd over taal en over talen?
“Grammaticaal gezien zie ik meer overeenkomsten dan verschillen tussen al die talen. Cultureel gezien vind ik die taaldiversiteit heel waardevol als weerspiegeling van een grote rijkdom aan leefgemeenschappen. Tegelijk zie ik dat die culturele diversiteit aan het verdwijnen is doordat inheemse talen en hun sprekers worden gediscrimineerd, onderdrukt, tot een minderheid worden gemaakt en worden uitgebuit. Dat is zorgelijk. Taaldiscriminatie is slechts een excuus voor discriminatie om heel andere redenen.”
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het mei/juninummer (2025) van Onze Taal kreeg je cadeau.