Bij autisme denken mensen al snel aan een jongen of man, geobsedeerd met zijn modelspoorbaan en geneigd te ontploffen als je per ongeluk een van de treintjes aanraakt. Of aan iemand die niet praat, maar wel na één keer luisteren naar Chopin een heel pianostuk kan naspelen. En autisten, die nemen toch alles letterlijk? Nee, wacht, dat zijn kleptomanen. (Toegegeven, die grap werkt in het Engels beter, waar mensen ‘take things literally’.)
Stereotypen te over dus, maar in werkelijkheid is het autistische spectrum ontzettend breed: de een is zeer hulpbehoevend, de ander redt zich prima met een klein beetje hulp; sommigen praten niet, anderen zijn juist hyperverbaal. Toch zijn er in het algemeen wel wat overeenkomsten.
Foutje in de tegelvloer
Wij autisten hebben namelijk een brein dat net even anders werkt dan het brein van niet-autistische mensen: onze hersenen verwerken en filteren prikkels op een andere manier. Daardoor horen we geluidjes, zien we details en leggen we verbanden die anderen vaak over het hoofd zien, zoals het gezoem van een telefoonoplader of een foutje in het patroon van de tegelvloer (aaaaarghh!). In sommige scenario’s is dit oog voor detail een handig talent, maar vaak kost het ook bergen energie. Als gevolg daarvan maken we andere keuzes. We hebben behoefte aan structuur en voorspelbaarheid om onze autistische breinen niet te overbelasten, en zo goed mogelijk te kunnen functioneren.
Omdat mijn autistische brein zo anders werkt, was mijn model van de wereld lange tijd een groot vraagteken. Mensen doen rare dingen (kriebelende, knellende kleding dragen), willen rare dingen (in een druk en rumoerig café gaan zitten om te kletsen), en mijn vermogen om te voorspellen en begrijpen wat andere mensen doen en waarom was, zeker toen ik jonger was, vrijwel totaal afwezig. Sommige autisten ontwikkelen hierdoor een fascinatie met psychologie en het begrijpen van andere mensen – bijna alsof het een soort exotische dieren zijn.
Context
Dat onbegrip, en de miscommunicatie die daardoor vaak ontstaat, heeft ook te maken met context. Om te voorkomen dat er ruis op de lijn komt, moeten jij en je gesprekspartner de context op dezelfde manier begrijpen. Wanneer maakt iemand een grapje, bijvoorbeeld? En wanneer mag je ergens om lachen? Wanneer wil iemand de feiten weten en wanneer niet? Niet-autistische mensen denken hier vaak anders over dan wij.
Op de middelbare school moest ik eens lachen om een fout die een klasgenote maakte bij economie; ze telde de kosten bij haar winst op, in plaats van ze in mindering te brengen. Ik vond het een hilarisch voorbeeld van creatief boekhouden en lachte dus om de situatie, maar de klasgenote dacht dat ik háár uitlachte, en vond me maar een onaardig kind.
Dat soort misverstanden heb ik vaker meegemaakt. Dus als iemand ‘voor de grap’ nep-bozig doet, dan slaat mijn brein op hol: heb ik iets verkeerds gezegd?! Heb ik iets gemist?! En ik ben niet de enige: een autistische vriend van mij die bij mijn ouders thuis langskwam, bleef ooit buiten staan, omdat mijn vader op zijn beleefde vraag “Mag ik binnenkomen?” grappend had geantwoord: “Nee, blijf jij maar buiten staan!” Zelfs nadat ik had gezegd dat het heus wel mocht, was hij in de war.
Veel autisten hebben zo’n geschiedenis van onbegrip en misverstanden achter zich liggen; we worden van kinds af aan aangespoord dingen leuk te vinden die we niet leuk vinden, naar plaatsen te gaan waar we niet willen zijn en dingen te eten die we niet lusten. We hebben ons eigen logische systeem, maar hebben geleerd om daar niet op te vertrouwen, omdat de rest van de wereld zo anders is. Context wordt dan een raadsel.
Dubbele empathieprobleem
In de communicatie tussen autisten en niet-autisten is het niet alleen de eerste groep die een beetje worstelt met het begrijpen van de ander. Autisme-onderzoeker Damian Milton noemt dit het ‘dubbele empathieprobleem’, omdat het ook de andere kant op werkt. Mensen nemen vooral zichzelf (en anderen zoals zij) als referentiekader, dus autisten zijn vaak net zo onvoorspelbaar en onbegrijpelijk voor mensen zonder autisme als omgekeerd. Een moeder kan denken: dat arme kind zit de hele dag moederziel alleen binnen met z’n treintjes, laat ik ’m naar het strand meeslepen! Terwijl het kind juist denkt: ik haat het strand, met al dat zand, wind en andere prikkels – ik was prima gelukkig in m’n eentje met mijn treinbaan.
Als de prikkels te veel worden, kan een autist dichtslaan; de zogenoemde shutdown. Dat gebeurt bij mij soms ook. Als bij mij de prikkels toenemen, neemt mijn taalvermogen evenredig af. In plaats van vloeiende zinnen komen er dan stamelende commando’s uit mijn mond. ‘Wil je even die deken aangeven alsjeblieft?’ wordt dan bijvoorbeeld ‘Die. Dinges. Geef.’ Het lijkt alsof ik door een soort dikke stroop moet waden om mijn woorden te vinden, laat staan ze uit mijn mond te krijgen. Soms is typen beter te doen, dan is mijn smartphone een uitkomst – en snap ik waarom sommige niet-sprekende autisten met een communicatiebord of computer wél een eind komen.
Kleine professor
Rimpelingen in de taal doen zich niet alleen voor bij het begríjpen van taal, maar er zijn ook verschillen in hoe autisten en niet-autisten taal gebrúíken. Zo is er het ‘kleine-professor-syndroom’, de onofficiële term die gebruikt wordt als een autistisch kind bijzonder wijs en volwassen praat. Zo’n kind gebruikt dan bijvoorbeeld woorden die normaal gesproken vooral in geschreven taal voorkomen (zoals indien, echter en desondanks), of het kind kan de manier van spreken van leerkrachten en andere volwassenen overnemen, en bijvoorbeeld zeggen: “Ga maar eventjes rustig zitten.”
Ik was zelf ook zo’n ‘kleine professor’. Een van mijn hobby’s als kind was het lezen van encyclopedieën (toen we Encarta op de computer kregen, was ik zó gelukkig), en ik kon het dan ook niet laten mensen te onderwijzen – vooral als ze dingen verkeerd hadden. Dit kan schattig en aandoenlijk overkomen, maar wordt ook vaak gezien als bijdehand en betweterig, zeker als je iets ouder bent. Dan ben je ineens geen kleine professor meer, maar gewoon een grote know-it-all.
Sommige autisten doen aan echolalie: het herhalen van een woord of zin, soms zelfs keer op keer. Als iemand vraagt: ‘Wil je een kopje thee?’, zeggen ze dan bijvoorbeeld niet ‘Lekker’ of ‘Ja, graag’, maar herhalen ze: ‘Kopje thee.’ Anderen herhalen soms bijvoorbeeld hele dialogen uit films in zichzelf. Welke functie echolalie heeft is niet altijd duidelijk, maar er wordt gedacht dat het helpt bij het verwerken van informatie.
Rillingen
En dan zijn er nog spreekwoorden en gezegdes. Natuurlijk weet ik wat dat zijn, en wat ze betekenen. Toch zijn er uitspraken waar ik telkens weer de rillingen van krijg. Misschien omdat mijn brein er te hard mee aan de haal gaat. Het stereotype dat autisten alles letterlijk nemen is overdreven, maar er zit wel een kern van waarheid in. Als iemand zegt dat ‘Pietje er nog even een plasje over moet doen’, dan zie ik dat wel heel erg sterk voor me. Waar niet-autistische mensen op een gegeven moment een bruggetje leggen in hun brein waardoor ze een denkstap overslaan en dit soort uitdrukkingen gelijk als figuurlijk taalgebruik opvatten, moet ik telkens opnieuw bewust die vertaalslag maken. Als ik het spreekwoord ken, dan weet ik dat hij niet letterlijk z’n leuter uit z’n broek trekt om over het ding te urineren. Maar zo voelt het wel.
Zelfs als je dezelfde taal spreekt, en dezelfde woorden gebruikt, kan iets voor twee verschillende mensen totaal anders overkomen. Ik denk dat het belangrijk is om daarbij stil te staan – om te beseffen dat je eigen referentiekader niet universeel is. Dit helpt trouwens niet alleen in de communicatie tussen autisten en niet-autisten, maar in de communicatie met iedereen.
Bianca Toeps is zelf autistisch en schreef daar al verschillende boeken over, waaronder Maar je ziet er helemaal niet autistisch uit!
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het maart/aprilnummer (2025) van Onze Taal kreeg je cadeau.