“Literatuur was de brug naar mijn nieuwe leven”
De ochtendzon verlicht het gezicht van Mira Feticu, maar ze heeft er een donkere nacht op zitten. Een die haar doet denken aan een wijsheid uit haar moedertaal: “In het Roemeens zeggen we: ‘’s Nachts zijn alle katten zwart’, en dat klopt. De laatste maanden lig ik altijd tot vier, vijf uur wakker, en worden mijn gevoelens van angst en absurditeit uitvergroot. De dood van mijn man is dan ook een meteoriet die voor de zon staat.”
Ze neemt een slok koffie en vertelt zacht hoe gek ze op hem was, vooral omdat hij zo anders was dan de macho’s uit het Roemenië van haar jeugd – een tijd van honger, bittere internaatsjaren en angst voor de Ceauşescu-dictatuur. Niemand begreep de complexiteit van haar land en haar getekende hart zo goed als André, zegt ze. Hij kwam uit Nederland, en was haar medestudent in Boekarest. Niet veel later werd hij haar man en de vader van haar dochter. Ze zouden uiteindelijk tien jaar in haar thuisland wonen, tot ze in 2005 naar Den Haag verkasten. Daar ging Feticu verrassend snel in het Nederlands schrijven, van columns tot romans, daarbij geholpen door haar André. Vorige zomer overleed hij, amper 51 jaar oud.
Moreel kompas
“Een van de rare strijden die ik voer – en dat komt door mijn geschiedenis – is die tegen leugens. Daarom klonk ik in mijn vroegste stukjes voor Nederlandse kranten vaak extreem of belachelijk. Maar dat kon me niet schelen, want er was altijd iemand die wist hoe belangrijk ik het vond om de waarheid te spreken. Mijn man begreep ook mijn wantrouwen tegenover mijn moedertaal, besmet door het communisme, en mijn teleurstelling over het feit dat er nog altijd geen diepe gesprekken plaatsvinden om de taal van die ideologie te ontdoen. Én hij had een sterk moreel kompas – iets wat ik, alweer vanwege mijn geschiedenis, cruciaal vind.”
Uw man was vertaler Roemeens-Nederlands. Praatten jullie dan een eigenzinnige mix van beide?
"Nee. Toen ik na vijf jaar in Den Haag begreep dat ik nooit echt Nederlands zou leren als ik het niet met hem sprak, heb ik gezegd: ‘Vanaf nu geen Roemeens meer!’ Ik verviel er alleen nog in bij hevige emoties – niet de mooie, maar die waardoor je met het servies gaat gooien. Dus als mijn dochter Roemeense woorden hoorde, vroeg ze: ‘Hè mama, hebben we ruzie?’ Het Nederlands werd mijn nieuwe taal, mijn eerste taal.”
Bubbel
Van haar moedertaal besloot ze te scheiden. “Verraad, of althans: dat vonden andere Roemenen. Maar we leven toch hier?! Als buitenlander moet je begrijpen waar je naartoe geëmigreerd bent en er een plek voor jezelf maken. Onlangs hoorde ik bij de oliebollenkraam een meisje in het Engels bestellen, en dat klonk zo nep. Ik wilde haar bijna doceren: ‘oliebollen’, ‘poedersuiker’, ‘krenten’. Als de verkoopster vraagt: ‘Zijn ze lekker?’ en je kunt antwoorden: ‘Heerlijk!’, dan ben je thuis.”
U hebt er wel een hele kluif aan. Onze taal barst voor u van de eigenaardigheden.
“Daarom lees ik nog steeds grammaticaboeken. Omdat ik uit een Romaans taalgebied kom, was ik niet vertrouwd met bepaalde Germaanse constructies, zoals het werkwoord achteraan in de zin zetten. Nu pas, na al die jaren, zitten ze in mijn hersenen en gebruik ik ze zelfs in het Roemeens. Of dan hoor ik mezelf tegen een Roemeense vriend zeggen: ‘Spannend, spannend.’ Maar dat is normaal; ik leef nu in deze taal.”
In een recent filmpje moedigt u al wie Nederlands leert aan: “Blijf geen outsider.”
“Precies. Ik heb vriendinnen die na vijfentwintig jaar heel veel passieve kennis hebben, maar nog altijd Engels praten in de winkel. Dan blijf je in je bubbel en geef je alleen een droog, oppervlakkig deel van je identiteit vorm omdat het Engels niet jouw taal is. Mensen die een nieuwe taal leren spreken, denken blijkbaar dat ze zich belachelijk maken, maar we maken onszelf allemaal belachelijk, en dat is niet erg.”
Geest in de lamp
Een docent woonde met zijn NT2-cursisten een lezing van u bij en onthield vooral dat u een accent een verrijking noemde.
“Natuurlijk! Zoveel mensen vinden je dommer of minder omdat je anders klinkt, maar je bent juist slimmer en méér, want je hebt al een andere cultuur achter je. Ik kan me voorstellen dat er nu Oekraïense kinderen zijn die zich schamen, maar we moeten ze eraan herinneren dat taal hun kracht en wapen is. De taal heeft mij in mijn eerste jaren geholpen om te strijden tegen de onwetendheid van veel Nederlanders als het gaat om Oost-Europa. Iemand vroeg zelfs of we wc’s hadden in Roemenië ... En toen ik in Den Haag in de openbare bibliotheek werkte, veronderstelde een man dat ik ‘een bruid per post’ was.”
Zeer ontmoedigend, niet?
“Ik kreeg gelukkig ook dingen te horen als: ‘Wat weet jij veel over literatuur.’ Het deed me iets groots beseffen: ik had alles achtergelaten – mijn land, familie, taal, schrijverschap, en dat duwde me in een depressie. Máár ik had in mijn hoofd nog een hele bibliotheek en die moest ik laten zien. Literatuur was de brug naar mijn nieuwe leven. Lopend tussen alle titels die ik eerder in het Roemeens en Frans gelezen had, dacht ik: nou, die boeken zijn dezelfde, ik moet alleen de taal nog leren. Dat vertrouwen moet je hebben.”
Zijn zulke herinneringen de reden waarom uw nieuwste boek een ode aan de bibliotheek werd?
“Ja, ik blijf een zwak houden voor bibliotheken. Cleopatra kreeg er een van haar geliefde Marcus Antonius – hij had iets goed te maken – en sinds die tijd weten we wat een schatkamers het zijn. We mogen ze echt niet als bedelaars behandelen. In de Griekse mythen zijn goden vaak vermomd als bedelaars, dus we moeten oppassen ... Als over twintig jaar een jonge vrouw of man een boek van Foucault wil lenen, maar het is weggehaald op basis van tegenvallende uitleencijfers, dan heb je in feite Foucault uit onze cultuur geschrapt. Dat kan niet! We moeten betere plannen maken voor magazijnen met zulke klassiekers.”
Met mijn hart is een deel van mijn taal bevroren, als een rivier waarin ik niet meer kan zwemmen.
Mira Feticu
Met schatbewaarders?
“Absoluut. Ik geloof in de bibliothecaris als de geest in de lamp: je wrijft erover en hij komt tevoorschijn om je te helpen. Mijn collega’s in Den Haag waren zulke geduldige, onderlegde mensen, die eender welke vraag beantwoordden met een boek, een idee, een woord van steun. Er wordt vaak minnetjes over ze gedaan, en dat wil ik veranderen. Ik hoop nu langs scholen te kunnen gaan, zodat ik kinderen kan vertellen wat ze moeten koesteren. Zelfs in de shop van het Rijksmuseum komt alles uit China, dus wat is er nog authentiek? Onze taal en cultuur!”
Pinkeltje
“‘Mi have een droom’ ”, zegt ze. “Dat gedicht dat Ramsey Nasr in 2059 situeerde, las ik vaak voor op het gymnasium waar ik tot voor kort anderstalige kinderen begeleidde. De kinderen wisten niet veel over poëzie of dachten dat het iets stijfs was, maar van Nasrs mix van Rotterdamse straattaal en Engels zagen ze de lol in. Ach, als ik iets mis, is het dat contact met kinderen. Kort na de dood van mijn man moest ik ontslag nemen.”
U kon het niet langer opbrengen?
“Ik kon niets meer: niet praten, niet slapen, niet eten. Het enige wat lukte, was een halfuurtje in mijn klassiekers lezen. Dan ging ik kijken hoe Eco of Kundera het ook alweer geschreven had en voelde ik weer de schoonheid. Die zal de wereld redden, zei Dostojevski al. Onlangs heb ik urenlang gehuild omdat ik besefte dat er ondanks alles nog zoveel schoonheid is: die van beelden, die van de liefde voor mijn man, die van boeken en taal. Ze zijn echt als een transfusie tegen de bloedarmoede waaraan ik nu lijd.”
Ik blijf een zwak houden voor bibliotheken.
Mira Feticu
Hebt u daarom 12.000 boeken thuis?
“Ja. Ze openen werelden, geven je alles wat je kunt hebben als je je grote liefde verliest. Die schrijvers vervangen voor mij een grote familie, want sinds vorige zomer ben ik alleen over met mijn dochter [Eva, 19 jaar – KS].”
Vinden jullie samen woorden?
“We praten nu vooral over haar studie, want ze doet literatuurwetenschappen. Boeken vormen dus zelfs de brug naar mijn kind. De brug terug, moet ik zeggen, want in de puberteit raak je je kind soms kwijt. Stel je voor dat ik dan geen Nederlands had gekund! Dat was mijn intiemste motivatie om het te leren: ik wilde geen enkele nuance van mijn dochter missen. In het begin was ik zo jaloers als mijn man Pinkeltje voorlas en ze daar samen om lachten. Ik voelde me zo buitengesloten. Daarom: ik heb er nog geen seconde spijt van gehad dat ik in de taal van mijn dochter ben gaan leven.”
Maar dat leven blijkt nu onverbiddelijk.
Ze breekt. “Op mijn leeftijd moeten ervaren hoe groot en eng de dood is, hoe je elke dag opnieuw moet rouwen: dat is ontzettend moeilijk, ja. In het begin vroeg ik me af wat ik moest met de woorden die in mij opkomen, wat voor zin lezen en schrijven nog hebben in het licht van die meteoriet. Nu besef ik dat ik me vasthoud aan de taal zoals een huilend kind aan de rokken van zijn moeder. Mijn man was mijn beste taalmaatje.”
Smelten
Ze glimlacht bij de herinnering aan hun gekibbel over taal, de koppige manier waarop ze de suggesties van hem, haar eerste lezer, naast zich neerlegde. “O, wat was hij streng! Hij was niet alleen calvinistisch in zijn karakter ... Toen ik in het Nederlands wilde gaan schrijven, verklaarde hij me voor gek. Ik was zó gekwetst omdat hij me niet steunde, maar het vuurde me ook aan. Op zijn beurt leerde hij om ietsje enthousiaster te zijn. Ik mis het nu enorm: ons eeuwigdurende linguïstische metagesprek. Wat een feest. Om mezelf te trainen, neem ik dan maar elke dag twee, drie kranten door en lees ik bladzijdenlang in woordenboeken. Uitdrukkingen en termen die ik meer moet gebruiken of die ik nog niet ken, noteer ik.”
Zoals?
“Grup, een synoniem van mestgoot. Niet dat ik dat per se een mooi woord vind, maar als ik het hoor, zie ik mijn oma de mest van haar koe en paard verzamelen, en hoor ik haar waarschuwing om niet in de diepe ‘grup’ te vallen. Ik vraag me ook af waarom we ‘blaken van energie’, maar ook ‘van zelfvertrouwen’. Of ik smelt bij toonaangevend, zo’n prachtig compact woord waarvoor je in het Roemeens een hele constructie nodig hebt.”
Ik hoop dat u genoeg notitieboekjes hebt gehamsterd?
“Zeker, en mijn huis hangt vol woordenlijsten en papiertjes om gedachten op te schrijven. Dat doe ik sinds mijn mans kankerdiagnose, maar ik had nog niet de kracht om er een boek van te maken. Daarvoor sta ik nog te wankel, met één been in het leven, met één been in de dood. Gedichten en korte stukjes lukken me wel, en dat troost. Het is gek: ik was bang dat ik niet meer in staat zou zijn om te schrijven, maar de emotieve en poëtische functie, zoals taalwetenschapper Roman Jakobson ze noemt, blijken intact.”
Hoe komt dat, denkt u?
“Ik weet het niet. Iemand anders gaat een ommetje maken, ik schrijf. Maar tot mijn verbazing zijn de referentiële en fatische functie getroebleerd – die waarmee je gewoon informatie overbrengt of je sociale banden onderhoudt. Dan vroeg ik aan mijn man: ‘Hoe gaat het vandaag, schat?’ – en dan antwoordde hij met een stopwoordje. Ik besef nu pas wat een grote rol dat informele speelt. Met mijn hart is dus een deel van mijn taal bevroren, als een rivier waarin ik niet meer kan zwemmen. Ik praat nu soms tegen mijn hond.”
Gloort er hoop aan de horizon?
“Weet je, ik leef constant met de angst dat ik dement word en terugval in mijn moedertaal. Het overkwam Emil Cioran, de bekende Roemeense filosoof. Hij eindigde in een tehuis in Parijs en zijn broer moest uit de Karpaten overkomen om te vertalen voor de zusters. Dat vind ik zo pijnlijk, want ik gun mezelf tot het laatst de muziek en de schoonheid van het Nederlands. Het is het cadeau van mijn man. Als ik hier langs zijn urne loop, denk ik altijd: hij is mijn grote liefde voor wie ik alles achterliet, maar van wie ik ook zoveel kreeg: een nieuwe taal, een nieuwe identiteit. Dat is het spel in het leven, vertel ik mijn dochter: geef onvoorwaardelijk en je zult ervan versteld staan hoeveel je terugkrijgt.”
Mira Feticu
Toen Mira Feticu (1973) geboren werd in het Roemeense dorp Breaza, had ze nog zestien harde jaren onder dictator Ceauşescu voor de boeg. Ze herademde dankzij studies Roemeense en Franse letteren in Boekarest, waar ze de aula deelde met André Kom, die kort daarna vertaler Roemeens-Nederlands en haar echtgenoot werd. Ze kregen een dochter en Mira’s carrière als schrijver, radiomaker en publicist bloeide. Tot André zijn Nederlandse thuis miste en Mira in 2005 besloot mee naar Den Haag te verkassen.
Ze leerde er verbeten Nederlands en ging zelfs in die taal schrijven. Met gedurfde, persoonlijke romans als De ziekte van Kortjakje (2013) en Al mijn vaders (2019) veroverde ze een definitieve plek in de Lage Landen-literatuur. Mede dankzij Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal (2021) werd ze buitenlands erelid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren, en onlangs publiceerde ze haar ode aan bibliotheken, getiteld Geheugen, geschiedenis, beschaving.
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het maart/aprilnummer van Onze Taal kreeg je cadeau.