Toen ik twintig was, wist ik alles wel. Ik zat volop in mijn studie Engels, kende aardig Duits en sprak keurig ‘gepflegt’ Nederlands. Mijn Twentse tongval hoorde ik zelf niet. (Deze hele column is trouwens met Twents accent geschreven. Dat je het even weet.)
Twents hoort bij het Nedersaksisch/Platduits: een in Europa erkende internationale taal met 1,8 miljoen Nederlandse en 3,5 miljoen Duitse sprekers, en een diaspora van Brazilië en de VS tot Australië. Echt Twents® hoorde ik dagelijks thuis, maar zelf spreken werd actief ontmoedigd: dat hoorde niet, was dom, lelijk, slecht. Dus sprak ik braaf Twederlands.
Tot ik met mijn talige ziel een bijbaan bij een hovenier kreeg. Op een donkere maandagmorgen om 7.00 uur klom ik met de ogen nog vol slaapdrek in de bus bij de boomlange baas (een GVR van 2,12 meter). Zijn berenklauw slokte mijn studentenhandje volledig op. We stelden ons voor en al bij zijn tweede vraag ging ik voor de bijl:
- He’j de stoete met? (Of ik lunch mee had; dat had ik.)
- Kö’j Plat? (Of ik Nedersaksisch kon; eh, wel verstaan, niet spreken.)
- Oooh, dat leer je snel genoeg.
En inderdaad. Wat begon als bijbaan ontketende een taal die altijd al achter in mijn brein had liggen slapen. Ik studeerde ineens twee talen tegelijk.
Het plezier, de vrijheid en flexibiliteit waarmee mijn ‘vakbreurs’ alledaagse dingen zo beeldend wisten te omschrijven, grepen me. Een robotmaaier? Da’s ‘nen knabbelaar’. Doorgeschoten onkruid? ‘Pälme’. Of ik een karrenvracht blad even wilde aanstampen? ‘Wo’j miej doar eawen oawerhen dansen?’ Onkruid op lastige plekken? ‘Da’s nen klus vuur de Firma Buk & Pluk.’
Wat nou dom, lomp of lelijk? Dit was geniaal! Zo wilde ik ook met taal omgaan.
Institutioneel wordt Nedersaksisch doodgezwegen. Tot je letterlijk met je ‘peute’ in de klei komt te staan. Dan blijkt ineens een flink deel van Nederland geld in die taal te verdienen. Ondanks of dankzij?
Alsjeblieft!
Deze column uit het januari/februarinummer (2025) van Onze Taal kreeg je cadeau.