Wat een onzin, dat het taalgebruik van politici te ingewikkeld zou zijn, dacht ik. Ik had net Vincent Van Quickenborne op een persconferentie zijn ontslag horen nemen als Belgisch minister van Justitie. Hoe grof de fouten ook waren in de nasleep van de terreuraanslag op Zweedse voetbalsupporters, de man sprak onverbloemd, duidelijk, en recht uit het hart. Oprecht hoeft dat nog niet eens te zijn, maar het kwam in ieder geval zo over. Hier sprak iemand die wist hoe te spreken zodat iedereen het kon begrijpen.
Ter vergelijking bekeek ik een oude televisiereportage over Wilfried Martens, de man die in mijn kindertijd de eeuwige premier was. Bij het eten zei Wilfried dat “de lunch een zekere tijd in beslag nam”. Toen hem gevraagd werd of hij een hoge Europese job ambieerde, zei hij “dat het een functie was waar men een heel belangrijk engagement in kan leggen”. Je begreep meteen waarom de man zo vermoeid leek: hij moest elke simpele mededeling eerst nog ingewikkeld maken voor hij ze uitsprak.
Is een politicus verplicht om eenvoudig te spreken dan? Zeker niet; kijk maar naar de Franse president Macron. In een analyse van diens taalgebruik stelde linguïst Damon Mayaffre vast dat zijn president een opvallend rijke woordenschat hanteerde. Maar evengoed evolueert Macron door de jaren heen naar vereenvoudigd taalgebruik, in de hoop de volkse kiezer te overtuigen niet naar Le Pen of Mélenchon te rennen.
En de politicus die zich misschien wel het meest verregaand aangepast heeft aan het taalgebruik van de gewone man is Mark Rutte, die een recordtijd minister-president van Nederland was.
Hij moet vastgesteld hebben dat de gemiddelde Nederlander steeds vaker fouten schrijft. In de ontslagbrief van zijn kabinet, juli 2023, voegt hij zich bij deze nieuwe gewoonte. “Uitgangspuntvoor het het pakket te nemen beleidsmaatregelen”, lezen we in de brief, en ook “de onstane situatie”. Een paar dagen later had Rutte zich zó geïdentificeerd met de gewone man, dat hij er een wou worden. Hij liet weten uit de politiek te zullen stappen.
Alsjeblieft!
Deze column uit het januari/februarinummer (2024) van Onze Taal kreeg je cadeau.