Boud (‘stoutmoedig, onbevreesd’) werd vroeger zelden of nooit gebruikt vlak vóór een zelfstandig naamwoord, maar hoofdzakelijk in zinnen als ‘Hij spreekt boud.’ Boud klonk daardoor altijd als ‘bout’. Toen het later ook vóór zelfstandige naamwoorden werd gebruikt, gingen veel mensen die uitspraak-t ook schrijven: boute uitspraken. Maar ook boude uitspraken kwam voor.

Het Groene Boekje vermeldt al vanaf 1954 boude en boute. De vergrotende en overtreffende trap worden uitsluitend met een d gevormd: bouder - boudst.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!